Bij vertrek uit Zeeland, woensdagmiddag, zit ik in het zonnetje, zonder jas, zonder trui, op het perron. Het is mild, vredig herfstweer. Aan de zachte herfst van 2011 zal ongetwijfeld op enig moment een einde komen, maar vandaag nog niet, zeg ik in mezelf. Halverwege de middag kijk ik uit het treinraam naar buiten.We rijden Zeeland uit, West Brabant door, de Moerdijkbruggen over het eiland van Dordrecht op en vandaar via Barendrecht naar Rotterdam. Hier stap ik over in de trein naar Assen. Gouda, Utrecht en zachtjes aan valt dan de duisternis in.
Het is na zeven uur in de avond, donker, mistig en ijzig koud wanneer ik in Assen moet overstappen op een bus naar Stadskanaal. Die bus laat een half uur op zich wachten. Assen is koud, zo koud. In één keer is de herfst voorbij; de komende maanden wordt het andere koek. Groningen en Friesland staan de komende drie maanden op mijn lijstje en pas halverwege februari zal ik bij Zurich de Afsluitdijk oversteken… Sneeuw, ijs, en stormwinden? Of zal alles mee vallen en krijgen we een kwakkelwinter? Voorlopig is er geen enkele aanwijzing, anders dan mistige kou op een donker en verlaten busstation in Assen.
De rit naar Stadskanaal duurt een uur. Ergens, over een brug een doodlopende weg op, achter een boerderij, een schapenwei en een varkenswei vind ik de blokhut waar ik zal overnachten Het is koud en vochtig. De volgende ochtend ontdek ik een slak op mijn rechtersok. Met haastige spoed wandel ik de dag tegemoet.
In Stadkanaal staat een ziekenhuis, met tweehonderd bedden. Het is het basisziekenhuis voor zuidoost Groningen en Noordoost Drenthe, een gebied met 82.000 inwoners. Het Refaja ziekenhuis is van groot belang voor de mensen in de streek. Mensen lopen hier in en uit; het is een eenvoudig, gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk ziekenhuis. In tegenstelling tot de nieuwste ziekenhuizen waar je getroffen wordt door glanzende vloeren en muren, winkels en drank en eetgelegenheden, is eenvoud hier het sleutelwoord. Opvallend, voor een Zeeuws buitenstaander, is dat het personeel de patiënten in de ingangsruimte herkent, aanspreekt en helpt waar nodig en wenselijk. Uit alles straalt vertrouwen en een menselijke maat. Het Refaja ziekenhuis, met tweehonderd bedden en 850 mensen in dienst is voor de streek ook een belangrijke en grote werkgever. Het ziekenhuis heeft een “omzet” van ongeveer 60 miljoen euro per jaar.Wethouder Jan Willem van der Kolk, die vorige week met me mee wandelde, raadde me aan daar eens te gaan praten; hij regelde een afspraak voor me met Guus Bruins en Hans Bellers, bestuurslid van de lokale PvdA afdeling. Het kleine ziekenhuis wordt evenwel in haar voorbestaan bedreigd. Dat heeft te maken met de drang naar schaalvergroting zoals die door zorgverzekeraars wordt geforceerd. Vooral kleinere ziekenhuizen die op het platteland de gespecialiseerde basiszorg verzekeren worden bedreigd.
Het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal werd in 1968 geopend na een initiatief vanuit de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. Het gebouw kostte indertijd zeven miljoen gulden, dat wil zeggen drie tot drie en een half miljoen euro. De geschiedenis van het ziekenhuis is bij het veertigjarig bestaan van het ziekenhuis in een prachtig boek beschreven door dr. Albert Moesker, die jarenlang als anesthesist aan het ziekenhuis was verbonden. Het Refaja is in die veertig veranderd, zoals de zorg ingrijpend is veranderd. “De ziekenhuizen, ontstaan uit naastenliefde en op enkele gemeentelijke uitzonderingen na, zijn allen opgericht uit reformatorische of katholieke gemeentes. Nu zijn het zonder uitzondering bedrijven geworden die worden afgerekend op doelmatigheid en efficiëntie. Sprak het ziekenfonds vroeger over patiënten, de zorgverzekeraar sprak al gauw over cliënten en nu hanteert men zelfs de term schadeposten! Verrichtingencijfers en bedbezetting heten nu productiecijfers,” concludeert dr. Moesker in zijn herinneringsuitgave over het Refaja. Ook voorziet hij, mede door de verregaande specialisaties in de zorg, nieuwe fusies van ziekenhuizen in de ‘Ommelanden’.
Samen met Hans Bellers word ik ontvangen door algemeen directeur Guus Bruins en zijn financiële rechterhand Bas Streijker in de bestuurskamer van het Refaja ziekenhuis. Guus Bruins, opgeleid als algemeen en tropenarts, is sinds 2005 algemeen directeur. Hij vertelt ons dat het Refaja “in een dunbevolkt gebied een brede basiszorg aanbiedt. Voor sommige complexe aandoeningen, zoals bij de longchirurgie, alvleesklierkanker en kanker in de blaas en bloedvaten, worden patiënten al doorverwezen naar het academisch ziekenhuis in Groningen maar voor het overgrote deel van de zorg staat het Refaja in, dichtbij de mensen, goed bereikbaar en kwalitatief op orde. Guus Bruins: “Maar een klein clubje mensen dat elkaar steeds maar toespreekt op steeds verschillende bijeenkomsten in het land, stuurt aan op schaalvergroting en concentratie. De kosten van de zorg worden met die ontwikkeling aantoonbaar opgestuwd, de zorg wordt steeds voor steeds meer mensen op het platteland steeds verder weg georganiseerd en niemand lijkt dat te willen erkennen. De politiek, met de huidige minister van Volksgezondheid Schippers voorop, maakt de bevolking bang met uitspraken dat ze af wil van kleine ziekenhuizen ‘omdat er weer eens een verkeerde knie is in gezet en dat een hersteloperatie noodzakelijk is’”.
Guus bruins kijkt ons even aan. “Wij leveren topkwaliteit en we hebben nog nooit, nog nooit een hersteloperatie aan een knie moeten uitvoeren. Iedereen neemt die beweringen van de minister klakkeloos over; er is geen enkele feitelijke grond voor zulke beweringen. De politiek heeft echt weinig verstand van zaken en kent de feiten niet. Een basisziekenhuis zoals dat van ons -en daarvan zijn er veertig in Nederland- is aanzienlijk veel goedkoper dan de zogenaamde ‘topgebonden ziekenhuizen’ en kwalitatief doen wij er niet voor onder. Het is wetenschappelijk echte onzin dat volumenormen (het aantal operaties die jaarlijks worden uitgevoerd door een arts) iets zeggen over de kwaliteit van de zorg. Zorgverzekeraar Menzis, die hier in het oosten en het noorden van het land vrijwel een monopolie heeft, zegt dat in Groningen gewoon een ziekenhuis gesloten moet worden. En dat plan gaat stap voor stap. Mensis zegt dan bijvoorbeeld dat ze een KNO-arts niet meer vergoeden en dus die specialisatie uit een ziekenhuis weghalen. Op die manier, heel strategisch, haal Menzis een centrale discipline uit een algemeen basisziekenhuis weg. Immers, diezelfde Keel Neus en Oor arts werkt wel intensief samen met zijn andere collega’s en zij kunnen in veel gevallen niet zonder hem. Dus, door een KNO arts uit een ziekenhuis weg te nemen, ondermijnt Menzis het hele ziekenhuis en komt haar voortbestaan in gevaar. Dat is precies waar Menzis op uit is. Het is niet in belang van de burgers; het is niet in het belang van het beheersen van kosten in de zorg en het is niet in het belang van de kwaliteit van de zorg. ” Dr. Bruins wijst er op dat de reistijden voor de mensen op het platteland straks wel een uur of meer autorijden kan betekenen. Die reiskosten komen natuurlijk voor de burgers en vanzelfsprekend zullen de mensen met de kleine beurs daarvan de dupe zijn. Je zal maar een kind in Groningen in het ziekenhuis hebben, of als oude dame een echtgenoot willen bezoeken… Dr Guus Bruins: “Het is een klein clubje mensen die de zorg in dunbevolkte gebieden aan het slopen is. Zij zetten in op schaalvergroting terwijl iedereen weet, we hebben ervaringen genoeg, dat dit tot hogere kosten leidt, tot verlies van banen en verlies van de menselijke maat. De markt werkt niet en zorgverzekeraars maken met hun grote macht alles kapot.” Dr. Bruins moet weer aan de slag; Hans Bellers en ik moeten de wijde wereld in, te voet in de richting van Nieuwe en Oude Pekela en Winschoten. We nemen afscheid en enigszins beduusd door het gesprek wandelen we de grijze ochtend tegemoet.
Hans Bellers is bestuurslid van de PvdA afdeling in Stadskanaal. Hij is recentelijk met pensioen gegaan bij Wedeka, de sociale werkvoorziening in de streek. Hij was daar verantwoordelijk voor de scholing van de werknemers. “Mijn oude baas,” vertelt hij terwijl we langs het kanaal lopen wat ooit in opdracht van de stad Groningen werd aangelegd, “zei me laatst nog dat het maar goed is dat ik de huidige ontwikkelingen niet meer meemaak. De bezuinigingen die dit kabinet forceert, breken ons werk eigenlijk volledig af. Afschuwelijk. Wedeka is de grootste werkgever in de streek na het vertrek van Philips uit Stadskanaal naar de lage loon landen.”
Stadskanaal is een bijzondere gemeente. Er wonen wel 20.000 mensen in de fusiegemeente maar beeldbepalend zijn niet de verschillende wijken, maar het eindeloos lange kanaal waaraan grote en kleine huizen staan. Achter het eigenlijke kanaal en evenwijdig daaraan, lag het boerendiep, waarlangs de boerderijen gevestigd werden. Achter de boerderijen lag een eindeloze vlakte van landerijen, tot aan de Pekela’s toe…. Leeg, leeg land. Nu nog steeds, zo blijkt, wanneer we een weg in slaan die haaks loopt op het kanaal van de stad, is het land leeg zo ver je kunt kijken. We volgen weg langs een kleine vaart en tot aan Nieuwe Pekela komen we geen huizen of boerderijen tegen. Het is een wandeling van zeker anderhalf uur. De wereld is hier stil en onaangedaan. Het is grijs en koud.
Al wandelend spreken we over het verzet tegen de komst van de windmolens in deze regio. De landelijke overheid wil zeventig bijna tweehonderd meter hoge windmolens plaatsen op de grens van Drenthe en Groningen. De door Den Haag aangewezen locaties roepen massale protesten op. Toch denkt Hans dat er wel degelijk ruimte is voor de windmolens, zo lang dat maar kan in overleg en harmonie met de omgeving. Waar die ruimte dan is, laten we hier maar in het midden, maar er is weinig fantasie voor nodig om hier ergens windmolens te tekenen op de rechte, strakke lijnen van het lege land.
Na enkele uren wandelen bereiken we de bebouwing van Nieuwe Pekela. Eenvoudige huizen en boerderijen, de één opgeknapt, de ander verloren in de tijd, staan in het gelid, de gevels schuin op de weg langs het kanaal. Halverwege het langgerekte dorp zien we een wat scheef gezakt café. We kunnen niet goed zien of het geopend is. De voordeur van het café lijkt lang geleden gesloten. Door de ramen zien we niet veel. Hans en ik proberen via een scheef gezakte donkerbruine, houten deur aan de zijkant van het pand of we naar binnen kunnen. Het kan.
We komen terecht in een overvolle, aandoenlijke rommel en zien dat achter donkerbruine gordijnen aan de voorzijde van het pand wel degelijk zoiets als een café gevestigd is. Aan een grote ronde tafel met een tapijt zitten twee mannen, beide met een reeks flesjes bier voor zich. Een van de mannen rookt shag; de vingertoppen van wijs- en middelvinger zijn bruin van de nicotine. We vragen of we een bakje koffie kunnen krijgen. Dat kan; we worden hartelijk welkom geheten; één van de twee mannen, Pier, staat op en verdwijnt via een gordijn naar achteren. Even later keert hij terug; zijn vrouw neemt de lege flesjes bier van tafel en brengt ons koffie, met een roze koek.
Het café vertelt Pier, de kastelein, moet zeker 120 jaar oud zijn. Er is in die tijd niet veel veranderd. Dat weet hij eigenlijk zeker… Goed, ja, er staat een Speedway motor voor de ingangsdeur aan de voorkant. Niet zonder reden want ooit, lang geleden werd Pier’s zoon daarop Nederlands kampioen. “Dat was prachtig, en ik was zo trots, maar ja… ik kon er ook niet goed tegen. Ik vond het te spannend… mijn hart… Het was niet goed. Maar we hebben zijn motor nog… Dat is mooi, uniek.”
Zijn enige klant glimlacht. Hij heeft ook wel eens gewandeld, acht, tien kilometer door het veld, voor de jacht. Schieten was zijn hobby; ooit werd hij Nederlands kampioen kleiduiven schieten, in Goes. En op jacht schoot hij eens een doublet vossen. Nu komt dat er niet meer van, vertelt hij. Pier en zijn enige klant vertellen ons dat je kort over de grens, in Duitsland, zo lekker en veel kunt eten. Dat is wel het mooie van Duitsland vinden ze alle twee. Dat je in Duitsland veel eten krijgt en grote schnitzels. Verder, vertellen ze, is het caféleven ook niet meer wat het geweest is. Pier begon het café ooit met Pal, zijn maat. Maar Pal is al lang dood. Pier staat op en opent een hoge staande koelkast. Die is van onder tot boven gevuld met flesjes bier. Hij neemt er twee, één voor zijn gast en één voor zichzelf. Zijn zoon die kampioen werd op de Speedway motor drinkt niet, vertelt hij, en dat is goed. Niet drinken is beter, maar ja… Klak, het dopje vliegt van het flesje alsof het een tovertrucje betreft…We nemen afscheid; voor de koffie hoeven we niet te betalen. Beide mannen wensen ons vooral nog een goede wandeltocht.
Onthoud het maar voor als je ooit in Nieuwe Pekela bent: bij Pier en Pal, al is Pal al dood en is het caféleven niet meer wat het geweest is… maar toch…. Onthoud u het maar.