Later die middag, tegen vijf uur, wandelde ik door een gebied wat de Zuidas wordt genoemd. Hier, terzijde van de snelweg , bevinden zich hoge en grote kantoren van banken, adviesbureau’s, advocaten en multinationale ondernemingen. Op de Zuidas, zoals in de City van Londen of in Frankfurt, Luxemburg of Milaan, vliegt geld via de computers over de wereldbol, sneller dan het licht. Geld is een grenzeloze macht; tegenmacht ontbreekt. Er wordt hier geld verdiend, verloren en verduisterd. Onzichtbaar is de macht evenwel niet; het spiegelt zich in de gezichten van de mensen, in kleding, op schoenen, op de handen die glad zijn en verzorgd. In een deftige brasserie zitten aan lage, grote tafels breeduit, achterover hangend of naar elkaar voorover gebogen alsof er zachtjes geheimen worden gewisseld. Wat zouden zulke heren bespreken?
Wat een verschil met de Kolenkitbuurt, of Kats, het kleine Zeeuwse dorp waar ik woon, of het Limburgse Eijsden, waar ik op het marktplein de tachtig jaar oude boer Joseph Bruls tegen kwam en wiens zoon professor werd in Freiburg.
Voor de deur van het Wereld Handels Centrum staat een jongeman in een grijs kostuum een sigaretje te roken. Jean Clement is zijn voornaam en hij blijkt een jurist te zijn van Franse orgine. “De liefde bracht me naar Holland,” vertelt hij. “Ik was in Frankrijk afgestudeerd als jurist internationaal recht en kwam mijn huidige vrouw tegen.” Na een jaar volgde hij haar naar Almere. Met zijn Frans universiteitsdiploma kreeg hij in Nederland geen kans. “Ik merkte dat ik gewoon opnieuw moest beginnen en een nieuwe rechtenstudie aan een Nederlandse universiteit moest beginnen. Anders zou ik als jurist nooit werk vinden.”Eerst leerde hij zich zelf Nederlands via de televisie en eenvoudige boekjes. Voor een Fransman spreekt hij opmerkelijk vloeiend Nederlands.
Is het leuk om hier te werken, wil ik weten. Hij kijkt me aan. “Het werk is uitdagend, zeker. Ik werk voor een relatief klein advocatenkantoor, hier in het WTC. We adviseren banken. Maar ja… het is wel het harde kapitalisme. Het gaat om geld verdienen en om niets anders.” Jean Clement kijkt me even aan, neemt een trekje van zijn sigaretje en zegt met een zucht. “Het is niet de fijnste soort mensen die je hier tegenkomt; dat is de keerzijde van het werk. ” Hij glimlacht.
We nemen afscheid en ik wandel verder over de Zuidas. Voor het eerst op mijn tocht merk ik dat mensen elkaar hier niet aankijken wanneer zij elkaar passeren. In die zin zijn de mensen even anoniem en vluchtig als het onzichtbare, vliedende geld. De gebouwen stralen de hoogmoed uit die de financiële sector voorstaat. Het ‘capitalisme profonde’ in de financiële en dienstverlenende sector heeft de wereld in een ongekende crisis gestort… dat zie je hier: de hoofdkantoren van ING en ABN Amro.
In de Balie leidt Felix Rottenberg die avond, daags voor de Nationale Dodenherdenking, een debat avond over de zin en aard van het herdenken. Het debat wordt gevoed door de deskundigen, schrijvers en artiesten van drie verschillende generaties, die hun ervaringen en inzichten met het publiek delen.
In de week voor de Dodenherdenking ontwikkelden zich weer heikele kwesties. Gebruikelijk tijdens de Dodenherdenking op de Dam is dat een scholier een zelfgeschreven gedicht voor leest. Ditmaal had het zeer officiële Vier en Vijf Mei comité een gedicht uitgekozen waarin aandacht werd gevraagd voor een familielid die in de oorlog voor samenwerking met de Nazi’s had gekozen; elders, in het Oosten van het land, wilde een burgemeester de plaatselijke herdenking langs Duitse oorlogsgraven leiden. Uiteindelijk werd het betwiste gedicht niet op de Dam voorgedragen maar in kranten afgedrukt en verbood de rechter de passage langs de oorlogsgraven waarop de dorpsbewoners, zo liet het televisiejournaal zien, en masse langs de graven van de Duitse soldaten wandelden.
De grote zaal van de Balie was ik Felix’ gast en zocht ik voor de deuren open gingen een plaatsje op, achterin de zaal. Tot mijn verrassing liep de zaal helemaal vol met oudere en jonge Amsterdammers. Felix leidde het debat meesterlijk; alle facetten van de herdenking en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bracht hij ter sprake. De pijn en het verdriet, de gruwelijke herinneringen aan de deportatie van de Joden in de Tweede Wereldoorlog; de vraag hoe je kunt voorkomen dat onze kinderen ooit ‘daders’ zullen worden; hoe het mogelijk was dat in de jaren na de oorlog eigenlijk niet gesproken werd over wie wat had mee gemaakt en welke gevolgen dat zwijgen in families had en ten slotte werd gesproken over de vraag waarover de herdenking op de Dam nu eigenlijk over moest gaan…. Over alles werd door de aanwezigen verschillend gedacht maar wat de Amsterdammers in de zaal samenbond was het publieke gesprek. Pijn werd verwoord; onzekerheid geformuleerd; angst en twijfel uitgesproken.
Felix werd de volgende ochtend voor dag en dauw door Radio 1 verwacht in de Amsterdamse studio Desmet naar aanleiding van zijn ontmoetingen met Fortuyn, die tien jaar geleden werd vermoord door een Zeeuwse milieu-activist. We liepen al om half acht door de oude Joodse buurt van Amsterdam. Felix wees me op het voormalige Joodse ziekenhuis, op de huizen, de grachten en stegen waar het onvoorstelbare, de deportatie en vernietiging van de Joodse Amsterdammers, zich zeventig jaar geleden voltrok. Denise Citroen, een nichtje van Felix, zou later die dag en de daarop volgende dagen Open Joodse Huizen organiseren. In de huizen waar ooit Joodse Amsterdammers woonden, vertelden nu Joodse Amsterdammers verhalen, herinneringen. Zo zouden stemmen levend blijven.
Na het vraaggesprek in de studio Desmet lopen we via ‘de Burcht’het voormalige kantoor van de Algemende Nederlandse Diamantbewerkers Bond, naar de Weesperstraat. Felix wijst me op het monument wat de Joods gemeenschap na afloop van de oorlog ‘moest’ oprichten als blijk van erkentelijkheid voor de steun die zij tijdens de oorlog van Amsterdammers kregen. Er liggen bloemen op het monument; we vragen ons af waarom, waartoe, van wie.
We nemen namen afscheid; Felix moest zijn zaterdagse column schrijven voor het Parool en ik moest verder op mijn tocht. Ik dwaalde door het stille Amsterdam en kom uit bij de Hollandse schouwburg, net als het Joods Historisch Museum zo vroeg in de ochtend nog gesloten. Ik zat een poosje op een stoep tegenover de Hollandsche Schouwburg en keek om me heen. Auto’s passeerden, fietsers gehaast zoals je dat alleen in Amsterdam ziet; een vrachtwagen van een drankengroothandel reed in de richting van de Stopera. Hoe langer ik hier zat, hoe stiller het werd. De buitenwereld loste op in de tijd en verloren in de tijd drongen zich andere geluiden op en andere beelden.
Voor de Hollandse Schouwburg, over de Plantage Middellaan, ligt de trambaan waarover Lodewijk Asscher vertelde. In gedachten zag ik de tussen de rails namen verschijnen van al die mensen, al die opa’s en oma’s, vaders en moeders en al die kinderen die van hier werden weggevoerd, over de trambaan naar het Muiderpoortstation of naar het Centraal Station en vandaar verder naar Westerbork, Sobibor, Auschwitz.
Na verloop van tijd ben ik opgestaan en ben de trambaan gaan volgen, elke stap een stem. Plantagemiddellaan, Middenweg, onder het spoor door, langs een begraafplaats, sportvelden en verder richting Muiden, kilometers.
Op enig moment zag ik aan de overkant van de weg drie jonge meiden met bolderkarren wandelen. In die bolderkarren zaten kleine kinderen. Ik kon hen niet horen; ze zwaaiden niet terug.