II.
Culemborg aan de Lek is een mooie stad, met prachtige monumenten en indrukwekkend poort maar het mooist is toch de papklok, die gisteravond precies om vijf voor tien luidde. De papklok is een fenomeen uit de late Middeleeuwen toen burgers die zich buiten de stadspoort ophielden naar binnen geluid. Om tien uur gingen de stadspoorten dicht; voor het slapen gaan aten de mensen nog een bordje pap; vandaar, de papklok.
De eerste dag ontmoette ik een Poolse fruitplukster en een mevrouw die haar winkeltje zou gaan sluiten. Nu ga ik op weg naar Gispen, een beroemd Nederlands merk bekend van kantoorstoelen en meubilair. Het bedrijf is in 1916 in Rotterdam begonnen; de stoelen en tafels, de lampen naar de ontwerpen van W.H. Gispen waren vernieuwend en modern in elk opzicht. Gispen werd een begrip. Het bedrijf is nu bijna honderd jaar oud maar geldt nog steeds als vernieuwend en vooruitstrevend in elk opzicht.
Op het industrieterrein van Culenborg staat de fabriek van Gispen. Het bedrijf heeft 185 mensen in dienst. Er worden meubels bedacht en gemaakt en eigenlijk alles wat je nodig hebt voor de inrichting van een kantoor of een werkplek. Aan de grootste bedrijven, aan banken, ministeries maar ook aan de kleine zelfstandige en thuiswerkers worden door Gispen geleverd. Ik ben benieuwd naar dat bedrijf, naar het werk en de arbeidsomstandigheden en om die reden, dankzij de PvdA afdeling in Culemborg, heb ik een afspraak met Teus Verwolf, gereedschapsmaker en voorzitter van de ondernemingsraad.
Achter de receptie is een bedrijfsmuseum; daar kun je alle klassieke meubelen van Gispen aantreffen en realiseer je je hoezeer de ontwerpen bij de inventaris van dit land horen. Iedereen heeft ooit eens op zo,n stoel gezeten, achter zo,n bureau aangeschreven, op school, ergens in een kantoor of in een kantine.
Teus haalt me op en neemt me mee de fabriek in. Gispen maakt geen stoelen meer; dat doen de gebroeders van den Stroom in het naburige Asperen maar verder alles wat je in een kantoor nodig hebt. Kasten, tafels, wandscheidingen, hele werkplekken worden in serie geproduceerd en met de hand gemaakt en afgewerkt.
Teus Verwolf: “We werken gewoon overdag, acht uur. Het is wel een sector met enorme pieken in het werk. Nu moeten we binnen enkele maanden 4200 werkplekken realiseren in den Haag, met alles er op en er aan. Dat is een enorme operatie; we zijn verantwoordelijk voor het ontwerp, de productie, de inrichting en de logistiek.”
In de fabriekshal zijn metaalbewerkers aan het werk. Tafelbladen, kasten en wanden worden machinaal geproduceerd en met de hand waar nodig afgewerkt. Ronald die eigenlijk hoefsmid is en een gedreven ruiter, schuurt een ronde plaat metaal. Hij werkt in een beveiligd pak en ademt door een gefilterde slang. Dat is de veiligste manier om te werken. Teus Verwolf: “Wij hechten veel aan veilige arbeidsomstandigheden. Gispen staat er om bekend dat zij zo duurzaam en veilig mogelijk werkt. Dat geldt niet alleen voor de producten maar ook voor de arbeidsomstandigheden.”
Het personeel beschikt ook over een eigen personeelsfonds, vertelt Teus. Op dat fonds kun je een beroep doen voor onverwachte uitgaven die bijvoorbeeld niet door de ziektekosten verzekering worden gedekt. En in heel bijzondere omstandigheden kun je een extra eenmalig beroep doe op dat fonds; het bestuur beoordeelt dan zo,n aanvraag.”
De onderlinge solidariteit in het bedrijf bleek onlangs nog toen de dochter van een van de collega’s in de gevangenis belandde in Australië na een noodlottig verkeersongeval. Meer dan eenjaar zat het meiske vast; de kosten voor de advocaat liepen vreselijk hoog op. Het personeel van Gispen wilde haar collega helpen en in overleg met de directie leverde vrjwel iedereen snipperdagen in. Dat leverde tijd en geld op waardoor het mogelijk werd dat de vader zijn dochter in Australië kon bijstaan, tijdens het laatste proces.
Een paar jaar geleden opende Gispen een fabriek in China; daar werken ondertussen 80 werknemers. Ik vraag Teus of hij niet bang is dat de leiding van Gispen uiteindelijk niet de hele productie naar China verplaatst. “Nee, niet meer,” zegt de voorzitter van de ondernemingsraad. “We zien dat er ook nu hier, in Culemborg weer wordt geinvesteerd. En eigenlijk denk ik dat China de redding is voor ons bedrijf. We hebben in deze sector te maken met een scherpe concurentie en enorme pieken in het werk. Het is vaak hollen of stilstaan. Wanneer we op piekmomenten in Nederland extra capaciteit zouden moeten inkopen, zouden we de hoofdprijs moeten betalen en daardoor met verlies moeten werken. Nu met onze Chinese collega’s die ook daar volgens onze normen werken en dezelfde kwaliteit leveren, kunnen we het binnen Gispen houden en opvangen.”
Op mijn vraag of Gispen moeite heeft om personeel te vinden, vertelt Teus Verwolf dat het bedrijf nog een eigen bedrijfsschool heeft. Na het VMBO worden enkele jongeren intern opgeleid tot de gespecialiseerde vakmensen waaraan Gispen behoefte heeft.
Aan het einde van de ochtend neem ik afscheid en ga op weg naar Leerdam. De zon staat hoog en het is erg warm. Ik volg het fietspad door een industriegbied met talloze bedrijven en meubelwinkels. Bij een van de laatste huizen van Culemnborg tref ik meneer van der Heijden tegen, een meubelstoffeerder. Hij woont, vertelt hij, in het huis van zijn grootvader die het in 1904 liet bouwen. Zijn grootvader was boer; hij had vier koeien en een klein lapje grond. “Maar daarvan kon hij wel bestaan en zijn gezin onderhouden,” zegt van der Heijden. “Mijn vader werkte bij gIspen als fabrieksarbeider; mijn vrouw, die vijf jaar geleden overleed, en ik bekleedden meubels, stoelen, banken, wat je maar wilt. Mijn zoon werkt bij de brandweer. Dat is onze geschiedenis.”
In de keuken, waar de 66 jarige van der Heijden mijn waterflesje vult, wijst hij op een ingelijst artikel uit de lokale krant. Daarin wordt hij samen met zijn vrouw geeerd omdat hij 25 jaar voor dezelfde baas werkte. In Culemborg, vertelt van der Heijden, waren in het verleden wel 50 fabrieken en fabriekjes van meubelstoffeerders. Nu zijn er nog maar enkele over, weet hij. “Ons bedrijf werd verkocht en nieuwe directeur nam de zaak over. Hij begon eerst met een grote BMW te kopen. Daarna een nieuw huis, met alles er op en er aan en het bedrijf was al naar de vaantjes, voor we het in de gaten hadden.”
De voormalige stal waar vroeger de vier koeien stonden, is nu een bijkeuken, zo klein. Mijn waterflesje is gevuld; ik neem afscheid en loop verder over het fietspad, passer een nieuwe, grote kerk ‘een vrije gemeente op hervormde grondslag’ en steek het viaduct over de A2 en loop in de richting van de Diefdijk, uit 1277. Die dijk beschermt de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard tegen eventuele overstromingen in het rivierengebied. Het is zeker de mooiste dijk die ik tot nu toe op mijn tocht tegenkwam.
Af en toe buigt de dijk om een wiel, liggen links en rechts kleine boerderijen, veelal opgekocht door nieuwe rijken, die in Jeeps of grote BMW’s te hard, niets ontziend langs me racen. Zowel die woonboerderijen als de erven er om heen, zijn parodieën op het boerenbedrijf. Ik zag op enig moment een mevrouw met een vegertje het erf aan schuieren alsof ze een fotograaf voor Landleven of Buitenleven kon verwachten. Zou mevrouw mirabellenjam koken, als ultiem geluk van ‘buiten leven’ den ik, terwijl ik over de hoge dijk wandel en de zon zo ongenadig fel schijnt.
Na een bocht van de dijk passeer ik twee oude panden, uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, het Dordtse Huis en het Kruithof gebouwd van gele ijsselstenen. Het eerste was een voormalig logement van de bestuursleden van het waterschap van de Alblasserwaard en het Kruithof is een boerderij op, in en aan de dijk gebouwd, met een bemoste rieten kap. Ik loop om de boerderij heen en zie tot mijn geluk dat het nog in bedrijf is. Achter het huis zit boer Wim die jarig is en vier jongens uit de buurt, de broertjes Floris, Marien en Kees den Besten en Rudolf Rosa die Wim geholpen hebben met het hooien. Wim is fruitboer; de vijftien koeien die hij in de oude stal hield, heeft hij drie jaar geleden opgeruimd, vertelt hij. Wim heeft nu eenmaal geen computer, en met alle regels werd het houden van de dieren niet langer meer mogelijk en bleek het niet rendabel. “Fruit stond voor mij toch altijd op een,” legt Wim uit, wanneer hij me de oude lege stal laat zien. “Maar je bent dat leven en de lucht wel kwijt.” Even schudt hij zijn hoofd. “Soms denk ik,”zegt hij, “dat we in dit land zijn doorgeslagen. Natuur en cultuur maken dit landschap tot wat het is. Nu wordt alles uit elkaar getrokken. Dat is niet goed; het gaat om de balans. Natuur en cultuur horen samen.”
De jongens achten Wim hoog; ze maken plezier met elkaar en genieten van het werk op de boerderij. De een studeert milieukunde, de ander is leraar geschiedenis, de volgende huisschilder en de jongste van het stel, Marien, zit nog op het VMBO in Leerdam. Wim, vertellen ze, is een belezen man; vele duizenden boeken heeft hij in huis. Alles netjes geordend, geschiedenis, staatshuishouding, politiek, streekgeschiedenis, literatuur, theologie. En ja, Wim heeft ook een eigenaardigheid weten ze. Hij spaart jasjes, boerenjasjes. Honderden heeft hij er, keurig naast elkaar opgehangen.
Ik mag de boerderij zien en ontdek in de vele kamers en tussenverdiepingen een bijna voorbije wereld waarin alle moderniteit en luxe ontbreekt.
Op weg naar Leerdam denk ik na over alle ontmoetingen, de Poolse Emilka, mevrouw van der Hooven, Teus Verwolf, bij Gispen, de geschiedenis van meneer van der Heijden en de kleine fruitboer en de jongens die hielpen met hooien en straks in de Linge springen om te zwemmen. Alles bij elkaar laat het zien waar Nederland staat, wat gewonnen en wat verloren wordt.