Gorinchem – Sliedrecht. “Ja, meneer,” zegt de eigenaar van de frituur aan de dijk langs de Merwede in Hardinxveld, “ze maken Klop kapot. Dat is Nederland. Hoe lang vist die familie al? Meer dan 400 jaar?!”
Klop is de naam van een familie die al sinds de Tachtigjarige oorlog te boek staat als vissersfamilie in Hardinxveld. Van oudsher vissen de Klops in de Merwede, op het Hollands Diep, de Amer en de Biesbosch. Enkele maanden geleden heeft de Nederlandse regering een vangstverbod voor paling en wolhandkrab in gesteld op de grote rivieren; niet alleen Klop wordt hierdoor getroffen, maar alle riviervissers in het hele land. De reden voor dat vangstverbod?
Het antwoord is zo eenvoudig niet. De staatssecretaris meent dat er teveel dioxine in de paling en wolhandkrab zit. Maar is dat de werkelijke reden of spelen er andere motieven een rol? Stel dat het niet zo is, en de dioxine waarachtig in dodelijke hoeveelheden in de vissen en in de krab zit, wie is daar dan aan schuldig en wie dan moet zorgen dat het gif verdwijnt uit het slib van de grote rivieren? Feit is dat Ruub Klop en zijn medeberoepsvissers aan het begin van de voedselketen staan en op een traditionele, ambachtelijke manier vissen. Maar er is dus iets mis, er is iets fundamenteel mis. En Klop is daarvoor niet verantwoordelijk; zoveel is gauw duidelijk, maar betaalt wel de hoogste prijs.
Voor ik bij de familie Klop terecht kwam, wandelde ik met Jack Oostrum op, wethouder in Gorinchem, de plaats waar mijn moeder woonde, tot zij overleed, vorige zomer. Een tijd lang was mijn moeder voorzitter van de bewonerscommissie van het kleine hofje waar zij woonde; vanuit die positie had zij contact met Jack. Nu ontmoeten wij elkaar voor het eerst, in het stadshuis van Gorinchem.
Gorkum is een bijzonder stadje, met ruim 35.000 inwoners en een prachtige vesting als centrum. Maar Gorkum is meer dan dat. Het ligt op de grens van Brabant, Gelderland en Zuid Holland; het is het echte centrum van het land en een knooppunt van snelwegen, vaarwegen en spoorlijnen. De te smalle brug over de Merwede is een treurig fenomeen van het dagelijks fileleed op de weg. Maar geen gesomber; Gorkum bruist van economische dynamiek; er zijn 22.500 volledige arbeidsplaatsen in het kleine stadje. Bedrijven als Damen Shipyards en Mercon genieten wereldfaam. Gorkum vervult een belangrijke regionale functie en heeft voorzieningen die horen bij een stad van 100.000 inwoners.
Zorgelijk, vertelt Jack Oostrum, is wel de aansluiting van het onderwijs op het bedrijfsleven. De industriële bedrijven in de stad hebben echt veel gekwalificeerd personeel nodig. “Eigenlijk hebben we de bedrijfsschool weer nodig,” zegt hij. “Die school zou de brug kunnen slaan tussen onderwijs en praktijk.” In Gorinchem zijn wel vestigingen van onoverzichtelijk grote ROC’s waarmee regelmatig overleg is, maar dat lost het probleem niet op. Van Oostrum benadrukt dat het onderwijs op de ROC’s wel in orde is.
Jack wandelt een eindje mee, in de richting van het hoofdkantoor en de centrale werf van scheepsbouwer Damen. Dat concern is door eigenaar Kommer Damen van een kleine familiewerf uitgebouwd tot een wereldomvattend scheepsbouwconcern. Op werkelijk alle continenten vind je werven van Damen. Bij de poort van het bedrijf kijken we naar de nieuwe grote gebouwen die later die dag officieel zullen worden geopend; op een later moment zullen we het bedrijf bezoeken.
Vanaf de poort van Damen keert Jack terug naar het stadshuis en wandel ik verder op met twee werkneemsters van Damen, Mirjam (27 uit Gorinchem ) en Eelke (31 uit Rotterdam) die allebei werken op de afdeling transport. Zij zorgen met hun collega’s alle logistieke bewegingen binnen het bedrijf, van schroefjes voor de werven tot de ingewikkeldste bestellingen en transporten over de hele wereld. Zij roemen Damen als werkgever; ieder personeelslid kan zich binnen het bedrijf ontwikkelen en krijgt daar een jaarlijks budget voor. In moeilijkheden zoals die keer dat drie werknemers tijdens een vakantie in Cuba verongelukten, laat Damen zien wat het waard is; de repatriëring en nazorg waren vanzelfsprekend en geweldig. “Damen is een goeie baas,” zegt Mirjam en Eelke vult aan dat ze barsten van het werk.
Tussen Gorinchem en Boven Hardinxsveld ligt een natuurgebied; vroeger waren het grienden en uiterwaarden. Ik loop bovenlangs, over de dijk en kom uit bij de eerste huizen van Hardinxveld. Daar loopt groenteboer Kees van der Plas. Hij brengt nog huis aan huis, groente, fruit en vruchtensappen. Dat doet hij al vanaf zijn veertiende jaar; nu 54 jaar later heeft hij nog even veel plezier in het werk en aan stoppen denkt hij niet. Ik koop drie bananen bij Kees en eet ze achter elkaar op.
Een eind verderop, buitendijks zie ik de loodsen van de familie Klop, riviervissers, al meer dan 400 jaar ambachtelijke, duurzame visserij. Één van de zonen van Ruub tref ik op de kade; hij spoelt netten en bakken en wanneer ik hem vraag hoe het gaat met de visserij, aarzelt Wim. “Wat zal ik zeggen,” antwoordt hij voorzichtig. Aarzelend vertelt hij dat het moeilijk is en dat er een vangstverbod is voor paling en wolhandkrab. “Maar ik ben bang dat mijn woorden verkeerd worden uitgelegd,”zegt hij. “We hebben Zembla over de vloer gehad en die hebben we alles laten zien, in het volste vertrouwen. Maar in de uitzending werden we bestempeld als milieucriminelen, uitschot, het ergste wat er is. Dat doet pijn, hoor; we zijn geen criminelen, integendeel. We vissen gewoon, zoals we dat al 400 jaar doen.”
Even later zit ik met Wim’s vader Ruub om de tafel in de kantine in de loods. Ik luister naar het onthutsende verhaal van de vissersman. Het is het verhaal van een onafhankelijke, diep gelovige man, als geen ander vertrouwd met de geschiedenis en natuur van de Merwede en Lek, de Biesbosch, de Amer en het Hollandsch Diep. Tegelijk is het ook een verhaal over de macht van de media en ambtenaren, een verhaal over wetenschappers en sportvissers en alle belangen die daarmee samenhangen, uitmondend in politieke besluitvorming.
Één ding is zeker: Ruub Klop is niet verantwoordelijk voor het vervuilde slib in de bodem van de rivieren, en evenmin voor het dioxine-gehalte in het vet van de paling of in het maagdarmkanaal van de wolhandkrab. Maar wel is Ruub naar de notaris geweest om een stichting op te richten waar hij de chemische bedrijven en de baggeraars bij wil betrekken om gezamenlijk te zorgen dat dioxine en andere giftige stoffen uit het rivierwater en van de rivierbodem verdwijnen. “Ik voel me rentmeester van het leven,” zegt hij. “We moeten proberen dit probleem op te lossen. Als het ons hier lukt, kunnen we de techniek over de hele wereld inzetten.” Het idee en zijn geloof houden hem op de been; Ruub Klop kan het anders niet volhouden. Anders dreunt maar die stem na van die ambtenaar die hem toesnauwde: “Ik trek er desnoods tien jaar voor uit, maar ik maak je kapot.”
Het verhaal van de vissersfamilie Klop zal ik de komende maanden uitwerken. Het resultaat daarvan wordt een apart hoofdstuk in het boek dat zal verschijnen van de voettocht.