Alblasserdam.- “Ho, ho meneer. U kunt daar niet door.” Een rijzige man in een oranje overall komt tussen de werkketen naar me toe. De Willem Dreeslaan, een doorgaande straat in Papendrecht, is opengebroken. Ik de verste zijn wegwerkers bezig, maar er lijken me geen onoverkomelijke hindernissen. “Het mag echt niet,”benadrukt de man in de oranje overall. “Er zitten zware metalen in de grond.”
Ik haal mijn schouders op; zo erg is dat toch niet? Ik blijk me te vergissen; de man in de overall, Piet van den Herik uit Fijnaart, legt uit dat het wel erg is. “We moeten zelfs in witte pakken werken,” zegt hij terwijl hij zijn schouders ophaalt. “Als we schafttijd hebben moeten we die witte pakken in een witte cabine uittrekken en door die sluis lopen. Dan pas mogen we door lopen en een bakkie doen.” Is het zo gevaarlijk? Zitten er niet overal zware metalen in de bodem. Natuurlijk, vertelt de ervaren wegwerker. Zware metalen zitten overal en wat erger is, zes jaar geleden heeft dezelfde ploeg deze weg aangelegd. “Het was een prachtige weg, keurig. En toen lagen die zware metalen er ook en was er niets aan de hand. Toen wisten ze het ook. Het is geldverspilling.”
Piet voelt zich met terugwerkende kracht bedrogen en, misschien wel het ergste, zijn vakmanschap en dat van zijn collega’s wordt zo miskend. De mooie weg lag er nog maar net, zes jaar, en nu? “Gelukkig hoef ik nog maar één dag,” zegt hij, “morgen ga ik met de VUT, met pensioen. Eigenlijk pas op 1 januari maar omdat ik nog zoveel vrije dagen heb staan, kan ik morgen al stoppen. Beetje fietsen, we zien wel.” Hij laat zijn schouders zakken. Ik vraag hem wat hij gaat stemmen. Piet glimlacht. “Ik ga niet stemmen,”zegt hij, “het is één pot nat.”
Eerder was ik vanuit Dordrecht met de Waterbus naar het Oosteind van Papendrecht gevaren. Net als vorige week, tussen Gorinchem en Sliedrecht, is hier een en al industriële bedrijvigheid langs het water. Scheepswerven, staalfabrieken, transportbedrijven en zelfs een industriële bakkerij, gespecialiseerd in vruchtenbrood.
Vanaf Papendrecht loopt mijn jeugdvriend Wim van Krimpen mee naar het dorp waar we opgroeiden, Alblasserdam. We lopen langs de Merwede en verbazen ons over de reusachtige Ark van Noach die in Dordrecht aan de rivier ligt. Bovenop de Ark staat een giraffe op ware grootte maar lijkt, in verhouding tot de reusachtige Ark een piepklein speelgoedbeestje.
In het winkelcentrum de Meent lopen we Teun Kooiman tegen het lijf, makelaar in onroerend goed. Vroeger had zijn familie een melkwinkeltje op de Dam in Ablasserdam maar Teun zag gauw genoeg dat hij beter een makelaarsdiploma kon halen. Hij heeft gouden jaren gekend met de enorme uitbreidingen van Alblasserdam en Papendrecht maar nu ligt de vastgoedhandel stil.
Teun Kooiman: “Er is te veel onzekerheid over de hypotheekrente aftrek,”zegt hij. “Jonge mensen kijken wel uit wat ze doen; het volgend kabinet moet een besluit nemen wat geldt voor de komende dertig jaar. Eerst dan keert rust en vertrouwen terug.” Kooiman erkent overigens ook een ander probleem waarmee de hypotheekrente niets te maken heeft: er zijn teveel appartementen gebouwd en winkels zijn er ook al te veel. Het koopgedrag van consumenten is door de invloed van het internet veranderd; aankopen via internetwinkels heeft een vlucht genomen. In winkelcentra staan panden leeg, en dat wordt alleen maar meer, zegt de makelaar. Hij wijst op een aantal vervallen winkelpanden tegenover het winkelcentrum de Meent. “Dat spul wordt volgende week afgebroken en het was aanvankelijk de bedoeling dat er winkels voor zouden terugkomen met appartementen er boven. Maar dat gaat niet meer door; de gemeente heeft besloten het braak te laten liggen. Het is niet anders; we bieden appartementen aan voor 94.000 euro, dat wil zeggen voor 260 netto per maand. Daar kan niemand voor huren. Maar er is geen vraag. Niemand reageert.”
Op een bankje tegenover het winkelcentrum treffen de mannen van het dorp elkaar. Wim Kanters was stukadoor en is blij dat hij niet meer hoeft. Het werk is grotendeels gemechaniseerd, vertelt hij. Stucwerk wordt nu gespoten; dat vindt hij waardeloos werk. Wim kijkt uit naar de verkiezingen; hij heeft zijn levenlang Partij van de Arbeid gestemd en hoopt, hoopt op verandering maar zou het lukken om de opgaande lijn vast te houden? Een maat van hem komt aangereden in een scootmobiel; hij hoort Wim vertellen over het werk. “Weet je,” zegt de man in de scootmobiel, “ het sop van de handel is beter dan het vet van de arbeid.” Wim knikt instemmend. Ook hij heeft ervaren je beter in een kantoor kunt zitten dan dat je op een steiger staat. We nemen afscheid en ik geef Wim Kanters het vertrouwen dat het goed komt, bij de verkiezingen.
(wordt vervolgd)