Amsterdam – Tijdens mijn vorige wandeling passeerde ik op de Zeedijk Chinese, Portugese, Thaise, Argentijnse, Braziliaanse, Italiaanse keukens. Ongetwijfeld zag ik veel eethuizen en keukens over het hoofd maar de verwondering was er niet minder om. Hoe voedt de stad zich en wordt de dagelijkse aanvoer georganiseerd? Dat wilde ik uitzoeken… Op naar de Dappermarkt, en de Albert Heijn in de Wibautstraat.
Vanaf het Centraal Station is het in oostelijke richting ongeveer driekwartier lopen naar de Dappermarkt. Dat is een dagelijkse markt waar je van alles kunt vinden, van lavendel uit de Provence, tot kippen van de gril, van aardappels uit de polders tot de scherpste pepers uit Azië. Maar net zo goed glimmende horloges, teenslippers, trainingspakken en afwasborstels. De Amsterdamse bevolking kent ongeveer 175 verschillende nationaliteiten; iedereen voelt zich thuis op de Dappermarkt. Niet voor niets noemt men dit trots een wereldmarkt en werd de Dappermarkt tot tweemaal toe uitgeroepen tot de beste markt van Nederland.
Een Hindoestaanse groenteman vertelt dat hij zijn goederen betrekt op de groothandelsmarkt, het Food Centre, in het westen van de stad. Die groothandelsmarkt werd in de vooroorlogse jaren in het leven geroepen door de grote SDAP wethouder Monne de Miranda. (Monne de Miranda, begonnen als diamantslijper, werd in Kamp Amersfoort vermoord door drie leden van de christelijk nationalistische verzetsgroep ‘de Geuzen’ uit Vlaardingen. ) Ik had het Food Center graag bezocht maar wanneer je geen handelaar bent en niet over de juiste papieren beschikt, kom je er niet in. Wat ik had willen weten is hoe de goederen worden aangevoerd; zijn er ook telers die rechtstreeks leveren, of komen groenten en vlees van de veiling? Daarover kon de Hindoestaanse groenteman me niets vertellen.
Het zal de bezoekers van de Dappermarkt een zorg zijn. Zij kijken en keuren, prijzen en misprijzen. Ik spreek een Turkse architect, Necati Ümit, die lavendel verkoopt, olieën en reukwaren. Hij houdt van traditionele Hollandse architectuur. Het liefst zou hij die Hollandse helderheid en evenwichtigheid meer in zijn ontwerpen in Turkije laten zien dan hij tot nu toe heeft kunnen doen. Hij pakt uit de bestelwagen die achter zijn kraam staat een artikel uit de Telegraaf waarin zijn ‘Nederlandse’ projecten in Turkije worden beschreven. “Er komt een moment”, zegt hij, “dat ik me volledig op mijn droom in Turkije kan richten: het ontwikkelen van oud Hollandse huizen. Nu doe ik nog de markt, elke dag ergens anders.”
De droom van Necati past in de traditie van Amsterdam. Eeuwenlang al is de stad een toevluchtsoord voor vreemdelingen die zich hier in kortere of langere tijd ontwikkelen. In de trein op weg naar Amsterdam las ik in een bundel ‘wandelingen door de antieke wereld’ van Frederik Bastet over de lotgevallen van de jonge Duitse Heinrich Schliemann, die op latere leeftijd de belangrijkste archeoloog van zijn tijd werd en onder andere de resten van Troje ontdekte.
In de eerste helft van de negentiende eeuw in Amsterdam woonde Heinrich Schliemann in Amsterdam, waar hij als een drenkeling aankwam en zich uiteindelijk via handelshuizen aan de Keizersgracht opwerkte. Hij ontdekte de veelheid aan talen die in Amsterdam gesproken werd, prees de openheid en de mogelijkheden die de stad bood en haar aandacht voor ‘de schone kunsten’. ‘Toneelstukken worden hier elke avond in prachtige schouwburgen in vijf talen opgevoerd’, noteerde de jonge Schliemann, die overigens zelf geen geld had om die toneelstukken bij te wonen. In plaats daarvan studeerde hij intensief en leerde zichzelf tussen 1841 en 1846 Russisch, Nederlands, Spaans, Portugees en Italiaans. In 1846 vertrok hij naar st. Petersburg, werd multimiljonair en archeoloog, maar bleef tot op de laatste dag van zijn turbulent eleven warme herinneringen koesteren aan zijn Amsterdams periode.
Op een bankje achter de sinaasappel ronde kiosk van de ‘de Dapper Smoothies’ bij de Eerste van Swindenstraat ga ik even zitten. Een zware Surinaamse mevrouw, met twee boodschappentassen in beide handen ploft naast me neer. Ze is buiten adem. Enkele ogenblikken later neemt een oudere heer van Marokkaanse afkomst met een wandelstok naast ons plaats. De oude heer zwijgt; hij kijkt voor zich uit en de zware mevrouw is na een minuut of tien weer bij machte om de wereld om haar heen in zich op te nemen. Ik vertelde de heer en de dame dat ik in een klein dorpje woon, met iets meer dan 400 inwoners en dat, wanneer ik in mijn stoel in de woonkamer zit, over een vlakke polder kijk, dertig kilometer tot de horizon. “Dat moet je maar kunnen,” zei de dame. “kijken naar dertig kilometer niks.” De oude heer richtte zijn stok op en wees in de richting van de Dappermarkt. “Ik woon hier aan de markt. Alles bij de hand. Ik heb het goed.” De mevrouw knikte: “Gemakkelijk. Alles bij de hand.”
“Dat vind ik echt een wonder, ” antwoordde ik. “Dat je hier alles hebt en er zoveel mensen zijn. Het is wel gezellig, lijkt me.” De oude heer zwijgt en de zware dame ook. “Wij hebben aardappels, uien, suikerbieten en tarwe, en koeien op stal. We hebben geen winkel, niks. Dat is de polder.”
“De oude man richtte zijn wandel stok op. “Ik liever Dapperbuurt.”
Ondertussen schenkt Ronald Levering van de Dappermarkt Smoothies het ene na het andere sapje in. Klanten hebben vaak hun gepast geld al in de hand en houden maar een enkel ogenblik halt bij zijn kiosk. “Ik doe dit eigenlijk voor mijn plezier,” vertelt hij. “Ik heb de Febo hier en nog een groentekraam op de markt. Ik hoef het niet te hebben van de Smoothies; daarom kan ik de prijs zo lekker laag houden en ach, meneer, het is ook leuk. Je kent de mensen; het is een wereldmarkt zeggen ze, maar eigenlijk gewoon een dorp.”