30ste etappe: Laatste stappen in Groningen, eerste voet in Friesland – deel II

Op de doortocht door Friesland heb ik vanaf het eerste moment van de voettocht uitgekeken. Friesland heeft een bijzondere plaats in mijn hart; het heeft een eigen taal, een eigen cultuur, een sterke gemeenschapszin en een aangename, vaak bescheiden vorm van zelfbewustzijn. Friesland heeft een eigen theatergezelschap, geweldige dichters en schilders en een trots landschap. Verder, de Friese sociaal-democratie heeft een levendige traditie, een bijzondere geschiedenis en een eigen politieke richting waar ik me volledig bij thuisvoel. Bovendien vind ik er vrienden, en sinds enige tijd, meer dan dat… Maar daarover later ongetwijfeld meer.

Bertus brengt me naar Lutjegast, waar we met een ploegje van Friese sociaal-democraten, onder aanvoering van Tweede Kamerlid Lutz Jacobi bijeen komen. Bertus en Lutz hebben zich vanaf het begin enthousiast ingezet voor de voettocht en PvdA-ers opgeroepen om mee te doen, de komende weken ‘mei de kuiertocht’.

In Lutjegast ontmoeten we Rinze Eizema, raadslid in Tytsjerkstradiel, Anne de Vries, van de afdeling Kollumerland, Anne van der Heide uit Buitenpost en bestuurslid van de adeling Achtkarspelen en Lutz Jacobi. Terwijl we ons klaarmaken voor vertrek komt één van de buurtbewoners naar buiten gelopen, Bert van der Wouden. Hij werkt in de plaatselijke garage en vertelt ons over zijn zorgen. In de autobranche wordt nauwelijks meer iets verdiend, zegt hij. Bovendien is autorijden eigenlijk onbetaalbaar aan het worden; de nieuwste technieken en materialen gaan niet lang mee en moeten tegen erg hoge kosten worden vervangen, vertelt Bert. De auto’s worden aan steeds strengere milieueisen onderworpen, maar het effect ervan wordt door Bert weggewuifd. Wat heb je eraan wanneer een auto al na 100.000 kilometer op is, en weg kan dankzij al die milieueisen, vraagt hij ons. “Is dat dan duurzaam? Roetfilters zijn slechter voor het milieu dan iedereen denkt,” zegt hij stellig. Zijn argumentatie is eenvoudig; het gif wat zich in de roetfilters ophoopt, komt uiteindelijk toch in het milieu terecht. Je kunt het gif volgens Bert beter gelijkmatig loslaten in het milieu dan in één keer.

Vanuit Lutjegast gaan we op weg, richting Buitenpost. Het is voor het eerst dat ik met een ploegje oploop, wat een plezier, wat een voorrecht. Het maakt het wandelen zoveel lichter. Terwijl we naar Stroobos lopen realiseer ik me dat mijn medewandelaars Fries praten. Dat lijkt een idiote opmerking maar is het niet. Nu pas, voor het eerst heel bewust, realiseer ik me dat Fries de moederstaal is, en het Nederlands in feite de tweede taal. De vanzelfsprekendheid waarmee mijn Friese vrienden overschakelen naar het Nederlands verbaast me eigenlijk; in Vlaanderen en Brussel waar ik volwassen werd, heb ik geleerd dat je je eigen taal moet spreken opdat de ander dat ook kan. Het enige wat je moet kunnen en willen is de ander begrijpen. In het dagelijks leven in België, boven en onder de taalgrens, is die houding natuurlijk, zolang het niet de politiek en politici betreft. In Nederland zijn we ons er, vind ik, onvoldoende van bewust dat er in het koninkrijk meerdere talen gesproken worden, Fries in Friesland, Papiamento, Frans en Engels op de Antillen…

Wie scherp luistert kan het Fries goed volgen; ik geniet van de noordelijke klanken, die in de verte aan het Deens en Zweeds doen denken.

Bij de provinciegrens van Groningen naar Fyslan houden we stil en neemt Lutz Jacobi het woord. Ze steekt me een hart onder de riem, spreekt, namens haar partijgenoten, haar waardering uit voor mijn voettocht, op zoek naar ziel van de sociaal-democratie. En, voegt ze eraan toe, we zullen met meelopen door Fryslan, zoveel als mogelijk. De woorden van Lutz, moet ik bekennen, ontroeren me enorm.

In Stroobos, één van de acht kerkdorpen in de gemeente Achtkarspelen, en gelegen naast het pr. Margrietkanaal, is nog een zuivelfabriek en zelfs een echte scheepswerf, Barkmeyer uit 1850, waar nu de nieuwe loodsboten gemaakt worden voor Vlissingen. We lopen de brug over, en zien een postbode, Snelle Harm wordt hij genoemd. Ach, postbode… Harm is al met de Vut maar ja… zijn oude baas heeft hier geen postbodes meer in dienst en de goedkope, slecht betaalde deeltijdpostbodes kan Post.NL nu eenmaal niet in voldoende mate vinden. Niemand kan nog als postbode een gezin onderhouden, weet Harm, en de dames waarop Post.NL rekent, melden zich niet. Af en toe moet er in deze witte vlek toch ook nog eens post bezorgd worden; daarom is Snelle Harm vandaag weer op zijn fiets gestapt, vertelt hij. Hij wijst op de tas, achterop zijn fiets: “Het mag wel niet,” zegt hij, “maar het is nog een echte PTT-tas. Daar ben ik trots op. Ik heb die tas altijd gehouden, hoe het bedrijf ook heette, het staatsbedrijf de Koninklijke PTT, daarna TPG wat weer overging in TNT om nu te stranden als Post Punt En El.” Een bedrijf zonder ziel, zonder identiteit en dus… zonder toekomst.

Tegen Stroobos aan ligt Gerkesklooster, de plaats waar in de late Middeleeuwen op initiatief van Gercke Harkema een klooster werd gesticht. Van dat klooster is nu eigenlijk niks meer over; alleen de kloosterbrouwerij bleef overeind en werd in de zeventiende eeuw omgebouwd tot een hervormde kerk. In de schaduw daarvan fietst ons een wat oudere heer voorbij, die even later zijn fiets omdraait en op Lutz Jacobi afstapt. Zij is in Friesland een bekende en opvallende volksvertegenwoordiger. De heer op de fiets heeft wat op zijn lever.

Waarom, vraagt hij Lutz, verdwijnen uit de dorpen alle voorzieningen? Waarom moeten wij voor de griepprik naar Buitenpost op de fiets, en waarom kan er geen fietstunnel onder de weg. Waarom luistert de overheid niet naar de burgers, wil hij weten? Waarom

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

30ste etappe: Laatste stappen in Groningen, eerste voet in Friesland – deel I

De milde herfst is voorbij; het is de eerste dag in december. Bij vertrek naar Groningen voor het vervolg van de voettocht is het nog donker, het regent en het is koud. Ik probeer in de trein nog wat te slapen en sluit mijn ogen. Nog een paar dagen. Wie weet wordt er hard gebonsd op de achterdeur…. Hoor wie klopt daar kinderen? Het is een vreemdeling zeker; ik zal eens even vragen naar zijn naam….

In Rotterdam, in de kiosk koop ik een krant, en een kopje koffie. Het nieuws wordt gedomineerd door de onzekerheid over de toekomst van de Europese samenwerking, de gemeenschappelijke Europese munt en de schuldencrisis. De spiegel van dat Europese politieke en bestuurlijke gehannes is het al maandenlang aanslepend conflict bij de Amsterdamse Betaald Voetbal Organisatie Ajax.

Volgende week, wanneer ik van Buitenpost op weg ga naar Heereveen, zal in Brussel de top der toppen moeten plaats vinden. Tijdens die Top, een bijeenkomst van 27 staatshoofden en regeringsleiders, moet in één keer een oplossing worden gevonden voor de Europese schuldencrisis door middel van een miljardengroot noodfonds en er moet een heldere en eenvoudige structuur komen die in alle 17 eurolanden de stabiliteit garandeert van de gemeenschappelijke munt. Dat laatste kan alleen door het gezag over de begrotingen van de verschillende landen te uniformeren en te centraliseren. Sommigen willen dat dit laatste zal gebeuren door het Internationaal Monetair Fonds en anderen voorzien een leidende rol door de Europese Commissie. Niemand spreekt, zo valt me op in de krant, over het organiseren van politieke macht over banken en speculanten, over de wezenlijke kracht van Europa: de regionale, culturele en godsdienstige verschillen. Ik vermoed dat al die woorden over de top der toppen en de ultieme oplossing voor Europa, het vertrouwen van de burgers in de huidige samenwerking alleen maar verder zal ondermijnen. Het kan namelijk zo niet worden opgelost.

De huidige Europese samenwerking is ontstaan na de Tweede Wereldoorlog, met de noodzaak van wederopbouw als drijvende kracht achter de economische groei. Die fase in de Europese geschiedenis is nu voorbij, zowel economisch als politiek, en het alternatief durft niemand nog te verwoorden. Toch is dat niet zo ingewikkeld; het vraagt alleen wat moed.

Ik zal, zodra ik daartoe de tijd heb en in ieder geval aan het einde van de voettocht mijn ideeën hierover noteren. Onderweg zal ik op verschillende momenten met mijn gasten hierover spreken neem ik me voor… Zachtjesaan sukkel ik weer even weg; nog even en het heerlijk avondje is gekomen, vol verwachting klopt ons hart…

In Amersfoort ontmoet ik in de trein mijn gast voor vandaag. Pieter Paul Slikker, campagne-coördinator van de PvdA. We rijden met de trein naar Groningen en gaan vandaar te voet naar Lutjegast. Vanuit Groningen nemen we een busje naar Aduard, net voorbij de stadsgrens. Het regent zachtjes wanneer we in de plaatselijke supermarkt wat proviand inslaan en de weg vragen.

We moeten, zegt een oude dame, over een brugje langs het kanaal. Dan komen we vanzelf wel in Lutjegast. Het brugje is gauw gevonden; het van Starckenborgkanaal ook. Het kanaal is in 1923 in gebruik genomen door de toenmalige koningin Wilhelmina. Je kunt je haast niet voorstellen dat het aanleggen van een kanaal in Nederland vandaag nog mogelijk zou zijn. Een dergelijk grootschalig karwei in het land zou ongetwijfeld stuiten op milieubezwaren en aanhoudende protesten.

Pieter Paul is een vrolijke Brabantse jongen die je op elk denkbaar moment kan vertellen hoeveel nachtjes het nog slapen is tot het volgende carnaval in den Bosch begint. Hij heeft politicologie gestudeerd in Amsterdam en heeft na zijn studie een jaar voor een firma in Brussel gewerkt. Daarna is hij als vrijwilliger campagne gaan voeren voor Ruud Koole die voorzitter wilde worden van de Partij van de Arbeid. Op verzoek van Ruud is hij vervolgens in dienst getreden van de sociaal-democraten in Amsterdam. Op verzoek van Wouter Bos en Lilianne Ploumen werd hij vervolgens landelijk campagnemanager. Vanuit die rol houdt hij precies in de gaten hoe de kiezers denken over de PvdA en over de uiteenlopende politieke onderwerpen. Een dilemma bijvoorbeeld is de Europese samenwerking. Traditioneel is de Partij van de Arbeid vóór die intensieve Europese samenwerking, maar uit onderzoek blijkt dat de kiezers echt de buik vol hebben van ‘Brussel’. Pieter Paul kan de stemming in het land over zo’n onderwerp precies volgen en het is zijn rol om de politieke leiding van de PvdA op zulke bewegingen te wijzen. In de fractie van de PvdA in de Tweede Kamer zijn als afspiegeling van de samenleving voor- en tegenstanders van verdere Europese samenwerking te vinden. Het dilemma voor of tegen verdere Europese samenwerking wordt bij de volgende landelijke verkiezingen een van de hoofdthema’s.

De wandeling langs het kanaal ondertussen is aangenaam. Lange tijd volgen we het jaagpad en worden niet belaagd door passerende auto’s. Mensen komen we niet tegen. Halverwege onze tocht zien we een klein, schamel huisje weggestopt onder bomen en struiken. Één van de ramen is gebroken; twee dikke katten komen miauwend op ons af. Voorzichtig lopen we op het huisje af, zien dat het bewoond is maar dat niemand thuis is. Papieren liggen op tafel, in het midden van de ruimte staat een houtkachel. In de woonkamer staat een yucca in een pot, doorgegroeid tot aan het plafond. Hoe kan iemand zo leven, in een volkomen isolement, in een vrijwel vervallen huis, met een lang geleden gebroken raam? Fragmenten uit de verhalen van 19-eeuwse Russische schrijvers Gogol en Tsjechov schieten door mijn hoofd. Wie verzorgt vanavond de dikke katten?

In Zuidhorn schuilen we voor de aanhoudende regen, met een kopje warme chocolademelk en een stukje appeltaart. Wanneer de regen afneemt wandelen we verder, opnieuw langs het kanaal. Het jaagpad is nu een smalle weg geworden en voortdurend scheuren auto’s rakelings langs ons heen. Het lijkt erop dat een enkeling er aardigheid in schept om ons net niet te raken. Het is voor wandelaars echt te gevaarlijk hier, in het westen van de provincie Groningen, langs het van Starckenborgkanaal.

Pieter Paul vertelt me over zijn ervaringen met de partijleiding in het land. Met de vereniging gaat het niet zo goed; het kost veel moeite om mensen te binden en jongeren aan te spreken. Hij herinnert zich dat hij met voorzitter Ploumen eens werd uitgenodigd voor een gewestelijke vergadering. Pieter Paul: “We werden om tien uur verwacht in een zaaltje van een crematorium. De zaalhuur was laag, de koffie goedkoop en het was er lekker warm. Maar ja, de aanwezigen zagen asgrauw.” Het moet een vreemd gezicht zijn voor de passerende automobilisten, twee jongens met een kapot gewaaide paraplu in de stromende regen langs het eindeloze kanaal, gierend van het lachen.

We komen uiteindelijk aan in Gaarkeuken. De duisternis valt in. Gelukkig is er in Gaarkeuken een bushalte. De bus komt er eenmaal per week, op woensdagmiddag. Dat wil zeggen, over zes dagen. We kijken elkaar aan en lachen. Vergeet het nooit, Gaarkeuken. Enkele huizen, een bushalte en een bus, op woensdagmiddag.

Niet veel verderop is Grijpskerk. Daar is een station. Pieter Paul keert terug naar Groningen; ik wacht op Bertus en Ymmi Mulder, uit Veenwouden in Friesland.

Gepubliceerd op

29ste etappe: Mistig Delfzijl en trammelant in Groningen – deel II

De volgende dag stond in het teken van de droom van Mohammed om profvoetballer te worden. We zouden gaan kijken bij de training van FC Groningen. Mohammed had zijn trainingskleren aan gedaan, en zijn voetbal schoenen in zijn rugzak. Wie weet…
We zouden in ieder geval vragen of hij eens een keertje zou mogen mee trainen. Zou het ons lukken om contact te krijgen met de club, met de trainer of een van de spelers? Mohammed kende een van de jongens van FC Groningen, Virgil van Dijk, die net als hij uit Brabant komt… wie weet zouden we hem aan kunnen spreken.

Het was koud en winderig, eigenlijk snijdend koud. “Laten we de voettocht maar per trein voortzetten,” stelde ik voor. “Dan verdwalen we niet en zijn we in ieder geval op tijd. Daar gaat het nu om.” We liepen naar het station, pakten een treintje naar het stadion Euroburg.

Wanneer je zo met z’n tweeën op dat stadion toeloopt ervaar je pas hoe groot het gebouw is, hoe breed de toegangswegen zijn, en hoe winderig het in Groningen kan zijn. Terwijl we het stadion naderen komen twee mannen in trainingspakken naar buiten gelopen. Één van de twee heeft voetbalschoenen in de hand. Volgens mij is dat de trainer van Groningen, zeg ik tegen Mohammed. Het lijkt ons beiden een wonder. Ik stap Pieter Huistra af, want het is de trainer en hij gaat op weg naar het trainingsveld, zoveel is wel duidelijk. Terwijl we doorlopen naar het nabij gelegen trainingsveld leg ik Huistra het doel uit van mijn tocht en vertel over de droom van Mohamed om eens mee te mogen trainen. Pieter Huistra glimlacht, en maakt een gebaar naar Mohammed, die achter me is gaan lopen. Even later stappen ze samen op, de jongen met een droom, en de grote trainer, de oud international. Nu blijf ik wat achter, zoals het hoort. Meetrainen bij FC Groningen kan zo maar niet, maar Pieter Huistra en zijn assistent doen wel een suggestie. Daarvoor moeten we naar Leeuwarden, naar Henk de Jonge. Dat zullen we doen.

Op het trainingsveld blijven we achter het hek. Wanneer de spelers het veld op lopen en Virgil van Dijk, een grote sterke vent, Mohammed ziet, komt hij gelijk op hem af. “Wat doe jij hier,” vraagt de verdediger van Groningen. Mohammed legt onze missie uit. Ze geven elkaar de hand. Virgil gaat trainen.

Voor mij is het voor het eerst dat ik zo’n training zie. De spelersgroep bereidt zich voor op de ontmoeting met PSV, in Eindhoven. Er wordt een potje gespeeld over het hele trainingsveld; af en toe legt Pieter Huistra het spel stil en geeft een individuele speler een aanwijzing. Dat vindt Mohammed mooi. “Hij zet spelers niet voor schut ten opzichte van andere spelers,” merkt hij op. “Dat is goed voor het vertrouwen. Ik hoop dat ze het goed doen in Eindhoven. Als er wordt verloren is het maandag niet leuk op de training. Dan baalt de hele groep.”

Na afloop van de training gaan vier spelers in een hoek van het veld naar elkaar overschieten. Dat gaat zo hard als mogelijk. De vier jongens hebben echt plezier met elkaar, ze lachen en dollen met elkaar. Mohammed geniet er van.

Na afloop van de training wordt Virgil van Dijk geïnterviewd door Omroep Noord, juist met het oog op de wedstrijd tegen PSV. Virgil van Dijk zegt goede moed te hebben en kansen te zien…

Na afloop van de training keren we terug naar Groningen, halen onze spullen op bij het hotel en we bezoeken nog een hofje uit de 16e eeuw, kopen wat cadeautjes voor thuis en Sinterklaas en ja… dan is er nog een missie: koek, Groninger koek. Ik vind, je kunt nu eenmaal niet thuis komen zonder. Het is even een zoektocht, niet iedere Groninger weet de weg, maar uiteindelijk vinden we Knol’s Koekwinkel aan het Zuiderdiep… We kiezen drie koeken uit, en krijgen er nog eentje bij, voor onderweg. Wat heerlijk, wat vriendelijk.

Gepakt en gezakt gaan we naar het station, vinden de trein nar Zeeland terug, en stappen in. De hele trein zit vol met studenten. Het gangpad staat vol met bagage; ik probeer, met rugzak op mijn rug, en twee tassen in de hand, over de eerste tas te stappen, maar blijf haken met mijn zware schoen in een handvat. Ik val voorover, op de leuning van een bank en vervolgens in het gangpad. Er wordt gelachen; alles doet pijn, enkel, knie, schouder, kaak. Mohammed helpt me overeind. Ik schud de tas van mijn voet; de studente van wie de tas is kijkt geërgerd en is verontwaardigd. Ik ben perplex. Wat een brutaliteit. Het bagagerek is leeg; zelfs onder haar bank is ruimte… Ze steekt geen hand uit, laat staan dat ze me vraagt of ik bezeerde. Mohammed en ik lopen door; hij vindt nog een plaatsje; ik ga zitten op het balkon, mijn pijn verbijtend. Elf mensen staan en zitten om me heen; studenten praten luidruchtig. Een van de jongens drinkt aanhoudend bier; hij bralt.

Halverwege de rit opent het meisje van de tas de deur van het balkon en roept me toe dat ik moet betalen, of iets via de verzekering moet vergoeden. Of ik daaraan wil meewerken. Gekker moet het niet worden, denk ik. Nog steeds geen woord of ik me bezeerde; nog geen verontschuldiging dat ze haar tas in het gangpad plaatste. Ik zeg dat ik niet mee zal werken; ze heeft haar tas zelf in het pad gezet.

In Zwolle komt een jongen dreigend naar me toe. Hij sommeert me mee te werken om de computer van het meisje te vergoeden. De brutaliteit wordt me zachtjes aan te veel. En wanneer ik even later vanuit de trein zie dat zij politie optrommelen en mij beschuldigend aanwijzen, ga ik er op af. De spoorpolitie en in het blauw geüniformeerde beveiligers met handboeien aan hun riem dwingen me mijn identiteit aan het meisje te geven omdat zij schade heeft. Niemand vraagt me naar de oorzaak, de aanleiding en de gevolgen; ik heb gevoel in een verkeerde film terecht te zijn komen. Gelukkig is Mohammed bij me; hij heeft alles gezien. Maar één van de beveiligers stuurt hem weg. “We kennen jullie trucjes,” zegt een van die mannen tegen Mohammed. Ik krijg tranen in de ogen. Probeer uit te leggen wat gebeurd is en hoe we vervolgens worden bejegend. Mohammed is mijn gast, leg ik uit. En zachtjes aan dringt tot de beveiligers en politiemensen door dat er iets niet klopt. Ze nemen Mohammed en mij mee naar een kantoortje; we krijgen een kopje koffie. De politieagenten vragen naar mijn identiteit en zijn bereid te luisteren naar wat er is gebeurd. Ik barst van de pijn. Ze willen me desnoods naar het ziekenhuis brengen zeggen ze, maar daar heb ik geen trek in. Mijn knie is geschaafd en de enkel tweemaal zo dik als normaal; maar er is niets gebroken… We krijgen een kaartje om onze reis te vervolgen in de eerste klasse. Dat is een geluk en onderweg, zachtjesaan, met koffie en koek, komen we tot rust.

Met Mohammed praat ik over zijn toekomst; hij moet naast het voetbal een diploma halen, en zijn kracht en atletisch vermogen verbinden met zijn sociale mogelijkheden. Dan komt alles goed. “Ik wil graag voor en met jongeren werken,” zegt hij. “Voetballen is mooi, maar als het voorbij is moet je verder.”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

29ste etappe: Mistig Delfzijl en trammelant in Groningen – deel I

Tijdens mijn training voor de voettocht in de sportschool in Goes samen met mijn zonen Joris en Thomas leerden we Mohammed Mekkaoui kennen. Mohammed vertelde dat hij graag profvoetballer wilde worden en naast zijn opleiding aan het CIOS in Goes nog extra trainde in de sportschool. Hij maakte niet alleen een vriendelijke maar vooral ook een serieuze indruk. Ik vroeg hem of hij uitzicht had op een profcontract. Zover was hij nog niet; hij speelde in het eerste van GPC, een eersteklasser uit Vlissingen. “Maar ik zal slagen,” vertelde hij, “ik ben gefocust.”

We hielden in de daarop volgende maanden contact. Af en toe meldde hij me over resultaten op het veld; hoe hij als opkomende linksachter vlak voor het einde van de wedstrijd met een beslissend schot op doel een wedstrijd besliste. Of hij zond me een filmpje van een reportage op omroep Zeeland, waarin zijn kwaliteiten onmiskenbaar duidelijk werden. Één van de docenten van zijn school bevestigde mij zijn kwaliteiten als voetballer. Op zijn beurt beloofde ik Mohammed tijdens mijn voettocht uit te kijken of hij ergens eens een proefwedstrijd zou mogen spelen, of meedoen aan een training. De eerste maal dat ik dat probeerde was bij FC Eindhoven. Tijdens mijn passage door de Philips stad, probeerde ik contact te krijgen met Hans Smulders, technisch verantwoordelijk voor FC. Dat lukte uiteindelijk en hij sprak vriendelijke woorden en beloofde Mohammed te scouten. Dat daar ook iets van terecht is gekomen is twijfelachtig. Noch Mohammed, noch ik hebben ooit meer iets gezien van de FC.

Met het uitbreken van het nieuwe seizoen maakt Mo een overstap naar de Baronie in Breda, maar hij kreeg ook een perspectief bij RBC Roosendaal, profclub in de eerste divisie. Net een week nadat hij daar zijn woord had gegeven ging de club failliet en werd terug gezet naar de vijfde klasse. Mohammed keerde terug naar Baronie, mocht een keer mee doen in het eerste maar werd daarna niet meer opgeroepen voor de basis. Uit een gesprek met de trainer bleek hem dat hij niet meer aan spelen zou toekomen; de trainer nam hem zijn uitstap naar RBC kwalijk. Op het CIOS was hij teveel met voetbal bezig en werd hij niet toegelaten tot het tweede jaar…. Mohammed had opeens niets meer om handen. Kom maar mee, zei ik, we gaan wandelen en vragen aan FC Groningen of je daar eens mag mee trainen. Dat was een mooi idee, vond hij.

Zo vertrokken we per trein naar het Noorden, naar Delfzijl, de 29ste etappe van de voettocht. Ik schakelde Tjeerd van Dekken in, vurig supporter van FC Groningen, om te helpen met het leggen van contacten. Dat lukte niet, maar daardoor lieten we ons niet uit het veld slaan. We waren op weg en we zouden wel zien….

In Delfzijl werden we op het station opgevangen door raadslid Auke Zoethout. Hij nam ons mee naar een koffiehuis, klein en knus, in de stijl van de jaren vijftig van de vorige eeuw: Elvis Presley, een jubebox, meubelen, posters, lampen en zelfs de verlichting was in stijl. Mohammed en ik ken onze ogen uit. We wachtten op wethouder Thea van der Veen, met wie we een eind door Delfzijl zouden wandelen.

In de voorbije jaren werden 1600 oude en overbodige woningen gesloopt; de werkloosheid is legendarisch, bestuurlijk was de stad in het Noordoosten een bestuurlijke chaos. Een groter en ellendiger imago is nauwelijks voorstelbaar. En toch… er worden in de directe omgeving miljarden geïnvesteerd in nieuwe energiecentrales, in de chemie en in de haven. Nergens in het land is een zelfde dynamiek te vinden. Werk is er in overvloed, zoveel zelfs dat vaklieden uit Portugal met vliegtuigen worden ingevlogen voor tijdelijke klussen.
Thea van der Veen neemt ons even later mee. Ze is een montere, opgewekte vrouw en werd een paar geleden gevraagd om hier wethouder te worden. Hoewel niet afkomstig uit Delfzijl is ze trots op de gemeente, met de stedelijke omgeving, de havens en industrie, maar ook met het stille, bezonken oude polderland waar, op wierden, kleine dorpjes liggen, met de mooiste kerkjes.

We wandelen door het centrum naar de Zeedijk. Het is koud, grijs en mistig weer. De klim naar de top van de dijk is vertrouwd; op de kruin van de dijk slaat mijn hart om. De Dollard ligt stil, wijds en groots voor ons. Mijn hart slaat om; allerlei gedachten vliegen door mijn hoofd. Hoe lang geleden stond ik in Eijsden, in het uiterste zuiden van Limburg waar de Maas het land binnen stroomt? En nu hier, te voet. Onderweg, in de zomermaanden, overleed mijn moeder; ik heb haar beloofd de voettocht te volbrengen. Het zou goed doen, zei ze. Ik zou haar willen vertellen dat ik de dijk van Delfzijl heb bereikt, de dijk en de zee vertrouwd als thuis. Nog een paar weken en ik ben halverwege.

We lopen op de dijk in de richting van een paar hoge flats. Thea van der Veen vertelt dat binnen enkele jaren meer dan 2000 banen vrijkomen in de procesindustrie in Delfzijl en dat het zo lastig zal zijn om die vacatures te vullen. De opleiding van de mensen in Delfzijl en omgeving sluit nauwelijks aan op het werk wat hier voorhanden komt. Men is relatief laag geschoold en zelden in de richting techniek of chemie. Zouden er nieuwe mensen naar Delfzijl willen komen?

De sloop van hele wijken valt nauwelijks op, zien we. De vrijgekomen ruimte valt nauwelijks op; met groot gevoel voor verhoudingen, voor stijl en allure is er door rijksbouwmeester Liesbeth van der Pol een nieuw Delfzijl ontworpen. Je kunt hier prachtig wonen, blijkt, tegen relatief lage prijzen, in een schitterende omgeving, met alle voorzieningen bij de hand. Het lijkt een reclamepraatje van me, maar echt waar… het negatieve beeld van Delfzijl is volkomen onterecht. Het hoge land is prachtig, en de nieuwbouw doet deugd, zoals het dat ook deed in Etten Leur. Delfzijl oogt vanaf de zeedijk letterlijk fris.

We passeren een fonkelnieuwe brede school, met allerlei voorzieningen, inclusief een geweldige sporthal. Een eindje verder een geweldig winkelcentrum en mooie voorzieningen voor ouderen en gehandicapten. Het oude centrum van Delfzijl gaat op de schop; een centraal plein wordt heringericht, en er wordt nieuwe riolering aangebracht. Een aantal winkels in het oude centrum staat leeg, maar de wethouder legt uit dat die leegstand wordt gesaneerd. “Lege winkels doen geen goed,” zegt Thea van der Veen.

Aan de achterkant van de winkels staat de deur van een klein werkplaatsje open, de werkplaats van PvdA raadslid Auke Zoethout, die hier glas in lood ramen maakt. Thea neemt afscheid en Auke leidt ons naar een groot etablissement waar we een kopje warme chocolademelk drinken. “Weet je,” zegt Auke met een zucht, “we maken ons zoveel zorgen over de mensen die in de sociale werkvoorziening aan het werk zijn en straks aan de slag moeten in een reguliere baan, als het aan dit kabinet ligt. We hebben hier een werkloosheid van negen tot tien procent, Dat is het dubbele van de rest van het land. Werk is hier wel, en zeker wanneer er straks veel mensen met pensioen gaan, maar dat is voor mensen met een goede hoog gekwalificeerde opleiding. Mensen met een beperking komen straks gewoon thuis te zitten. Daar maken we ons in de raad kwaad over. Dat willen we niet.”

Auke heeft nog iets wat op zijn lever ligt. De maatregel die bepaalt dat ouders met een bijstandsuitkering en hun werkende kinderen in huis, hun uitkering kwijt raken. Of, andersom, dat kinderen met een uitkering waarvan de ouders werken weer afhankelijk worden, dat zijn maatregelen die bij Auke verontwaardiging op roepen. “Zo keren we terug,” zegt hij, naar de oude armenwet. Dat geldt straks voor tien procent van de mensen die nu een bijstandsuitkering hebben. Leg het maar uit aan de kinderen.”
Auke gaat met zijn fractie bezien op welke manier zij die landelijke maatregelen kunnen uitvoeren. Mogelijk slagen ze er in, in Delfzijl, om oplossingen te verzinnen waardoor het net iets menselijker kan…

De duisternis is al ingevallen wanneer Mohammed en ik de trein van Delfzijl naar Groningen nemen. We hebben twee redenen om per trein naar de provincie hoofdstad te reizen: we vonden nergens anders een betaalbare slaapplaats en in de avonduren is er het derde van Waarde debat van de Wiardi Beckman Stichting over het thema ‘arbeid’. Zo dichtbij, dat kunnen we niet laten lopen. Bovendien, zo’n avond is voor ons beiden een hele belevenis.

In het noorden van het land worden de treinverbindingen veelal verzorgd door Arriva, één van de nieuwe vervoerders op het spoor. Zij rijden met moderne, lichte treinen, in tegenstelling tot het afgereden oude en vieze materiaal wat de Nederlandse Spoorwegen in Zeeland inzetten als stoptreinen. De privatisering van het spoor heb ik nooit begrepen, en of het tot iets goeds heeft geleid kan ik ook niet overzien. Maar zeker is dat de treinen van Arriva rijden op alle kleine lijntjes in het Noorden en dat het aangenamer is dan in die ongewassen gammele stoptreintjes die de NS inzetten tussen Roosendaal en Vlissingen.

Het van Waarde debat is in Huize de Beurs in het centrum van Groningen. Dat is een wonderlijke gelegenheid, boven een café. Het lijkt, wanneer je een smalle trap bent op gegaan, of je in een tijdmachine wordt geplaatst en uitkomt in een rokerig, donker toneelzaaltje in de negentiende eeuw. De ruimte, schaars verlicht door een enkele kroonluchter, is overvol. Mensen zitten gespannen te wachten op eenvoudige stoelen of hangen rumoerig aan de bar, waar ruimhartig drank wordt geschonken. Het kleine toneel is nog leeg; slechts een muziekstandaard duidt aan dat iets te gebeuren staat. Het is nauwelijks mogelijk een plaats vinden, zo druk is het, en zo opgewonden zijn de gasten.

Het van Waarde project van de Wiardi Beckman Stichting is iets bijzonders. Onder leiding van Monika Sie Dhian Ho, directeur van de stichting, wordt onderzocht welke de waarden zijn van de sociaal democratie, hoe die onder druk staan en wat je zou kunnen doen. Het onderzoek richt zich op klassieke thema’s van de sociaal democratie: arbeid, verheffing (onderwijs en opvoeding), binding, bestaanszekerheid en levensloop.

De onderzoeken worden steeds vooraf gegaan door een uitgave van Socialisme en Democratie over het betreffend thema. Verschillende schrijvers behandelen dan diepgravend allerlei aspecten van een welbepaald thema. De uitgave over Arbeid bijvoorbeeld is zo leerzaam en verrijkend, althans voor mij, dat ik er vrolijk van word. Vol verwachting zit ik samen met Mohammed achterin het zaaltje en wachten we op wat komen gaat.

Menno Hurenkamp, hoofdredacteur van Socialisme en Democratie, presenteert de avond zoals alleen hij dat kan, spits, snel, doortastend en humorvol sturend. Hij leidt sprekers in en zal voorkomen dat discussies verzanden en ontaarden. Monika opent de avond en wijst op de innerlijke vernieuwing die binnen de sociaal democratie en de Partij van de Arbeid ontstaan is en aan het inhoudelijke werk van de WBS een enorme dynamiek heeft gegeven. Het lijkt er op, zegt ze, dat de samenleving op een kantelmoment afstevent. Een moment, ik vat het in mijn eigen woorden samen, waarop de samenleving een andere koers kiest waarin niet langer het egoïsme en eigenbelang voorop staat, maar samenhang en verbondenheid met de ander.

Vervolgens kwamen drie mensen op het podium die door Menno Hurenkamp werden ondervraagd: een journalist, een actievoerende schoonmaakster en een wethouder van de gemeente Groningen. Alle drie vertelden ze over hun levens- en werkervaringen, en gaven elk voor zich een schets van de situatie hun werk.

De journalist deed dat aan de hand van zijn persoonlijke ervaringen, hoe hij als jongen uit een eenvoudig Brabants gezin zich had kunnen ontwikkelen en kon gaan leren en schrijven. De journalist schreef in opdracht van de FNV een prachtig boek over werkende armen, die mensen dus die heel hard werken maar zo slecht betaald worden dat er nooit een ontsnapping uit de armoede mogelijk is. “Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt,” zei de journalist, “betalen de prijs van de welvaart van de midden en hogere klassen.”

De schoonmaakster vertelde dat haar werk eigenlijk niet meer fatsoenlijk mogelijk is. Ze staat elke dag op om kwart voor vijf om om half zes op stap te gaan, scholen schoonmaken. Na een Europese aanbesteding krijgt ze voor het schoonmaken van een klaslokaal nog maar anderhalve minuut de tijd. De schoonmaakster: “Dat kan dus niet. In anderhalve minuut een schoollokaal schoonmaken. Ik moet dan alleen functioneel schoonmaken, snotplekken van een tafel vegen. Dat is al. Maar daar wordt een lokaal niet schoon van. Kinderen worden ziek, op die manier.”

De wethouder werd aangesproken op die arbeidsomstandigheden maar moest bekennen dat zij als politica geen enkele zeggenschap meer heeft op schoolorganisaties. Die instellingen zijn allemaal verzelfstandigd en los geweekt van politieke of ambtelijke macht en sturing. Scholen worden nog wel gefinancierd met belastinggeld, maar kunnen daarmee eigenlijk doen wat ze willen. Schoonmaken is een geliefde post waarop beknibbeld kan worden, legt de wethouder uit.

De schoonmaakster vraagt steun voor haar acties om die situatie te veranderen. Daar wordt in de zaal door het publiek instemmend op gereageerd, en met name de leden van de FNV, die jarenlang geen rol van betekenis speelden binnen de PvdA, lieten zich niet onbetuigd.

Indrukwekkend was de toespraak van de voormalige PvdA staatssecretaris en latere televisiemaker Marcel van Dam. Zonder zijn stem te verheffen, maar met ingehouden emotie, schetste van Dam het lot van de ‘onrendabelen’, de mensen die in de harde neo-liberale samenleving eigenlijk overbodig zijn geworden. De mensen die hun best doen maar nu eenmaal niet zo goed kunnen leren, of niet zo hard kunnen werken. Van Dam verweet de Partij van de Arbeid die mensen op een ongelooflijke manier in de steek heeft gelaten. De bezuinigingen waar ook de Partij voor de Arbeid in haar verkiezingsprogramma voor tekende, getuigen volgens van Dam voor het miskennen van sociaal democratische kernwaarden als het recht op een menswaardig bestaan, en eerlijk loon voor eerlijk werk.

In de pauze wisselen Mohammed en ik een paar woordjes. Hij vindt het machtig, en leert er veel van, vertelt hij. Max van den Berg, Commissaris van de Koningin in Groningen, komt op ons af en raakt onmiddellijk met Mohammed in gesprek over profvoetbal. Max heeft een neefje die profvoetballer is, in Chicago notabene. Mohammed vertelt over zijn droom en dat we de volgende dag naar FC Groningen gaan. Later leg ik Mo uit wat dat betekent, Commissaris van de Koningin, en wat je dan te doen hebt.

Na de pauze zijn er opnieuw discussies, houdt de filosoof Hans Achterberg een lezing en sluit Job Cohen, politiek leider van de Partij van de Arbeid, af met een afrondend verhaal. Dat laatste maakte indruk op Mohammed. “Ik vrees dat de wethouder vannacht niet goed slaapt,” zei hij, terwijl we over de markt liepen op weg naar het hotel. “Job Cohen zette haar hard weg. Ze zal er niet goed van zijn. Ik begrijp niet waarom hij dat deed, zo hard.”

Job Cohen had de wethouder voorgehouden dat zij wel degelijk invloed kon uitoefenen op schoolbesturen… namelijk door hen aan te spreken op hun publieke verantwoordelijkheid.
De emoties in de zaal liepen soms hoog op; de onrechtvaardigheid in de samenleving neemt snel toe, net als de afstand tussen arm en rijk en sommige mensen, jong en oud, maakten van hun hart geen moordkuil. Ze vroegen de PvdA en afstand te nemen van marktwerking en liberalisering. Mohammed en ik hadden allebei het gevoel dat er wezenlijke zaken ter sprake werden gebracht, en dat, merkte ik op, er voor het eerst in heel lange tijd, binnen de Partij van de Arbeid, aandacht werd besteed aan de problemen van werk, van loon en de onaanvaardbaar grote verschillen tussen rijk en arm, tussen hoog en laag geschoold.

Gepubliceerd op

Finsterwolde, of: het einde van de wereld, 28ste etappe, deel II

De volgende ochtend, heel vroeg, komt Monika Sie Dhian Ho vanuit den Haag naar Finsterwolde gereden. Zij zal me vandaag vergezellen op de wandeltocht door het Oldambt en we proberen Delfzijl te bereiken. Monika is de bezielende directeur van de Wiardi Beckman Stichting, die niet alleen mijn voettocht ondersteunt, maar vooral verantwoordelijk is voor de grote heroriëntatie van de sociaal democratische waarden. Het van Waarde project is het meest bijzondere en meest breed diepgravende onderzoek van de sociaal-democratie in de afgelopen jaren.

Dat onderzoek is meer dan ooit noodzakelijk. In 25 jaar is de aanhang van de Partij van de Arbeid gehalveerd; grote groepen kiezers hebben zich teleurgesteld of boos van de partij afgekeerd…. De identiteit van de sociaal-democratie is in diezelfde periode stelselmatig veronachtzaamd. Het deelnemen in het openbaar bestuur en het leiden van te grote maatschappelijke organisaties werd voor PvdA-ers een doel op zich; de zorgen van kiezers werden genegeerd. De uitverkoop van onderwijs, zorg en veiligheid die in deze periode plaatsvond, verdeelde de samenleving ingrijpend. Hoog opgeleide mensen konden en kunnen hun geluk niet op. Voor hun gold en geldt: vrijheid, blijheid. Tegelijkertijd nam de internationale samenwerking en het bedrijfsleven door nieuwe technologieën een reusachtige vlucht. Wie wil vliegt de wereld over in 24 uur; geldstromen flitsen binnen enkele seconden over de wereldmarkten en een ieder is op elke plaats op de wereld en op elk moment zichtbaar en aanspreekbaar.

Eenieder, minder fortuinlijk, heeft het nakijken en werd door de sociaal-democratie, partij en vakbond, aan zijn of haar lot overgelaten. Wie geen paspoort heeft of nooit als een volwaardig mens wordt gezien, draagt de last van die internationaal ontwikkelde welvaart: lage lonen, gebrek aan scholing, perspectief, goede gezondheid en veiligheid.

Tegen die achtergrond is het van Waarde onderzoek, dat door Monika binnen de Wiardi Beckman Stichting wordt uitgevoerd, van het allergrootste belang. Voor het daaraan gekoppelde project Vooruit worden in interviews met mensen in steeds verschillende levensfasen, beroepen, en achtergronden, steeds drie vragen gesteld: Wat is van waarde, hoe staat het onder druk en wat is er te doen? Het komend jaar zal het onderzoek tot resultaten leiden.

Na een kopje koffie bij Harm Evert en Reina Waalkens gaan we op weg. Het is grijs, mistig en wat koud. Bij het eerste kruispunt staan we voor een dilemma: de meest rechtstreekse weg naar Delfzijl leidt door de stille, lege polder, of we nemen de wat langere weg die door verschillende dorpen leidt. We kiezen voor het laatste. Eerst Finsterwolde, daarna Oostwold, vervolgens Midwolda en vandaar omhoog, richting Delfzijl.

Nog maar net op weg, horen we getimmer en gezaag in een groot pand. Zou er een verbouwing bezig zijn? Het lijkt me onwaarschijnlijk; door een groot venster zie ik een TL- licht in een werkplaats… “Kom,” zeg ik, “we gaan eens even kijken wat hier gebeurt.”

Op de deur, die aan de zijkant van het pand, is, staat een verklaring voor het getimmer: Orgelmakerij. We bellen aan en een markante man met een grijze bos haar doet open. Winold van der Putten (61) heet ons welkom en, wanneer we even uitleggen wat het doel is van onze voettocht, nodigt hij ons uit voor een kopje koffie. Hij brengt ons naar een kamertje waar werkmensen aan een eenvoudige tafel hun boterhammen eten en pauzeren. “Je bent hier,” zegt hij monter, “in het voormalig gemeentehuis van Finsterwolde, dat daarvoor bekend was als het hotel Hommes.” Winold lacht schalks en laat ons even alleen. Aan de muur hangt een affiche met het beeld van Sicco Mansholt, de grote man van het Europees landbouwbeleid.

Hotel Hommes! Hier sprak Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 – 1919), en dit pand, op deze plaats, gaf Jan Poppes Hommes (1843 – (1916) ruimte aan de socialistische beweging en steunde hij de arbeidersstrijd. Hommes was een van de meest markante en bijzondere figuren uit het allereerste begin van de arbeidersbeweging. Hij werkte hard, samen met arbeiders, en bracht gelijk loon voor gelijk werk in de praktijk. In De Graanrepubliek beschrijft Frank Westerman de scenes in hotel Hommes zo beeldend dat de lezer af en toe de indruk krijgt aanwezig te zijn, in de rokerige, verhitte gelagkamer van het hotel waar vergaderingen van arbeiders werden georganiseerd en voormannen hun toespraken hielden, ongetwijfeld staande op een stoel. De grote mannen met snorren en baarden, stel ik me voor, het werkvolk betoverend, in de meest schamele kleding. Hotel Hommes, wat een toeval.

Winold van der Putten keert even later terug en vertelt het verhaal van zijn bedrijf, het verhaal van een hoogstaand artistiek ambachtsman. Hij begon in Groningen aan de universiteit aan een studie theologie maar vond zijn draai niet echt, probeerde vervolgens kunstgeschiedenis maar ook dat bleek zijn weg niet te zijn. Via zijn vrouw leerde hij de wereld van de muziek kennen, en stap voor stap werd het knutselen waaraan hij altijd verslingerd was, serieuzer en serieuzer en werd hij via de klavecimbel als het ware geleid naar het orgel-maken. Bij de firma Reil in Heerde ging Winold vervolgens in de leer. Hij begon als krullenjongen en het duurde vervolgens elf jaar voor hij alle kneepjes van het vak beheerste en op eigen benen kon en wilde staan. Aanvankelijk samen met een vriend, maar later alleen, hij aan de slag als orgelbouwer. In het Hotel Hommes vond hij een ruimte waar hij zijn bedrijf kon ontwikkelen.

Het verhaal van Winold van der Putten is bijzonder, vind ik. Hij legt uit dat orgelbouwers hun kennis en vakmanschap met elkaar delen; samenwerken lijkt vanzelfsprekend. Ieder heeft eigen kwaliteiten en specifieke kennis, die elkaar alleen maar kunnen aanvullen. Vanzelfsprekend heerst er concurrentie, maar van groter belang is onderlinge steun en bijstand. Een van de specialiteiten van Winold is dat hij op basis van oude documenten uit de 12e eeuw erin is geslaagd een nieuw ‘Middeleeuws’orgel te maken. Een dergelijk instrument staat in één van de ruimten en even laat hij een geluid horen, zacht en met prachtige boventonen, iets wat ik nooit eerder hoorde.

Winold neemt ons mee door het gebouw, en toont de verschillende ruimte waar steeds de verschillende aspecten van het bouwen van een orgel worden uitgevoerd; de houtbewerking; het gieten van de orgelpijpen en het plaatsen en slijpen van de pijpen. De giertij is in een loods in de tuin van het voormalige Hotel Hommes. Die loods wordt weer gedeeld met een klokkengieterij, waar, wanneer Monika en ik er passeren, met de grootste nauwkeurigheid en volledige concentratie een klok gegoten wordt.
In de voormalige burgemeesterskamer, nadat het hotel werd verkocht, werd dit het gemeentehuis van Finsterwolde. Winold laat de extra beveiligde dikke deuren zien, en ook de knopjes in de vloer waar de burgemeester de deur in een ogenblik kon vergrendelen om zich te beschermen tegen eventuele opstandige of zelfs revolutionaire bewoners.

Bij het afscheid geeft Winold van der Putten ons een CD met Middeleeuwse orgelimprovisaties en Maria-liederen op het door hem gebouwde Rutland orgel. Terwijl ik dit schrijf weerklinkt die bijzondere muziek opnieuw en opnieuw en telkens is het een wonder.

We nemen afscheid en wandelen verder in de richting van Oostwold. We passeren de mooiste boerderijen van Nederland; het hoge land is hier niet vlak, zoals in de Oud Noord-Beveland polder waar ik woon in Zeeland. Integendeel. Maar het land is even goed nog weidser en grootser. De mist en het grijze licht tekent een stilte die het land tijdloos maakt.

We spreken onderweg over de Europese samenwerking, over de zorgen van de mensen waarmee we bekend zijn, over de staat van de sociaal democratie en de positie van de Partij van de Arbeid daarin, over onze kinderen, onze levensloop en het wonderlijk snijpunt daarin, de historische figuur van Diponegoro.

Voorbij Oostwold, en aan de rand van het uitgestrekt Midwold,a zien we in de mistige grijsheid de contouren van een kunstmatig meer, onderdeel van de Blauwestad. Ook passeren we een nieuw groot gebouw waarin een christelijke en een openbare school zijn ondergracht, alsook de fysiotherapie voor kinderen, de logopedie, en de voor en naschoolse opvang. Een moderne ouder kan zijn of haar kind hier ’s morgens even na zeven uur afleveren en net voor het slapengaan, bij wijze van spreken, weer op halen. In het nieuwe gemeenschappelijke gebouw is men van alle gemakken voorzien. De drie oorspronkelijke scholen van Midwolda en Oostwold zijn gesloten. Wat deze ontwikkeling voor de gemeenschappen betekenen valt pas over een tiental jaren te schetsen….

We lopen verder, Midwolda in en hopen maar dat we ergens even kunnen zitten en een kopje koffie kunnen drinken. Een oudere man, Berend, die op zijn klompen een fietstochtje maakt en juist zijn vriend Geert tegenkomt, vertelt ons dat het heel goed mogelijk is, koffiedrinken. In het pannenkoekenhuis verderop, of bij Imca Marina.
Imca Marina? “Jawel”, zegt Berend stellig. “Zij heeft hier een grote uitspanning waar je zeker terecht kunt.” Berend en Geert zijn benieuwd wat het doel is van onze tocht en wanneer we vragen naar hun idee over de Blauwestad is Berend stellig. “Ik vind dat mooi, dat water. En die Blauwestad komt wel goed. Pas op, ik vond het ook mooi toen het nog land was, en het graan groeide. Dat vond ik ook mooi. Maar nu is het water. Prachtig.” Zijn vriend, Geert, knikt.

We gaan weer verder, op weg naar Imca Marina… maar dat lukt niet. Ik zie eerder een gelegenheid in een geweldige boerderij en achter op het erf een paar mannen, die druk zijn om een vloertje te leggen in een stookhok. Het zijn Geert ‘de Rus’ Schiphorst en Jan Niemeyer, twee vrijwilligers van, wat blijkt, de museum boerderij Hermans Dijkstra, het project waar Lex Geesink over sprak, de avond voordien, bij Harm Evert en Reina Waalkens.

Geert en Jan zijn twee van de trouwe krachten die de monumentale boerderij ( uit 1858) van de familie Hermans Dijkstra hebben opgeknapt, hersteld en nu in stand houden. Ze hebben veel plezier in het actieve vrijwilligerswerk. De boerderij, één van de mooiste van het dorp, geeft een goede indruk van het leven aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw. Geert leidt ons rond door de stijlkamers, door de kelders, donkere gangen en de reusachtige voorraadschuur. De boerderij geeft een scherp beeld van de onmetelijke rijkdom van de herenboeren rond 1900. Geert, die “de Rus” genoemd wordt, omdat hij zo vaak naar Rusland reisde en er zovele jaren werkte, wijst op de aardigste details, in de wijnkelder, in de gele kamer of bij de paardenstallen. Hij vertelt dat de stichting boerderij Hermans Dijkstra de exploitatie voor haar rekening neemt; er is een bed & breakfast en een grote zaal waar partijen kunnen worden gegeven, waarmee de museumboerderij in stand wordt gehouden. Subsidie komt er niet meer aan te pas. “Subsidie was er alleen in het begin,”verklaart Geert, “nu redden we het zelf. En is het niet mooi?”

Dat is het zeker. We nemen afscheid van Geert en Jan, danken hun voor de hartelijke woorden en wensen hun alle goeds.

Op de Hoofdweg ontdekken we dat de middag al grotendeels voorbij is. Imca Marina en Delfzijl zullen we niet meer vinden. Het is mooi geweest; we besluiten terug te keren. Vanuit de bus merken we dat de mist zachtjes aan is geweken, en het hoge land helder wordt.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Finsterwolde, of: het einde van de wereld, 28ste etappe, deel I

Vooraf werd ik door Harm Evert Waalkens gewaarschuwd: “Weet dat je nu het einde van de wereld nadert. De platte wereld houdt hier op; en als je dan nog verder gaat, rest het niets. Je nadert de rand van de wereld.”
De waarschuwing betrof de wandeling door Noordoost Groningen, de streek boven Winschoten, met plaatsnamen als Finsterwolde, Hongerige Wolf of Ganzedorp. Een leeg land, ooit de graanschuur van Nederland met de mooiste en rijkste boerderijen en de armste en sterkste landarbeiders. Niet voor niets kreeg het communisme hier voet aan de grond.
Winschoten is per trein, zelfs vanuit Goes, goed bereikbaar. Het duurt alleen een poosje voor je er bent. Maar wanneer je er eenmaal bent, na drie uur in de middag, is het ook weer leuk. Mensen in Groningen zijn vriendelijk, open en hartelijk. De weg naar het centrum? Een jonge moeder legt het me met genoegen uit, en ja, vertelt ze, het is in Winschoten fijn. Iedereen kent elkaar wel, zegt ze, en er zijn mooie plekjes genoeg.
Ik volg haar aanwijzingen, vind het centrum, met de vertrouwde winkelstraat zoals je die in elke Nederlandse centrumgemeente treft op het platteland. Een kleine passende aankoop en vervolgens ga ik op weg, richting van de Blauwestad en Finsterwolde, waar ik zal logeren bij Harm Evert en Reina Waalkens, voormalig kamerlid van de Partij van de Arbeid en eigenaar van een groot biologisch melkveebedrijf. Even voorbij het kleine ziekenhuis in Winschoten ligt er aan de rand van een park een grote zwerfsteen, die 150.000 jaar geleden vanuit het Zweedse Smalland in het ijs naar Groningen werd gestuwd. Het gevaarte weegt tienduizend kilo. Ik duw er maar eens tegen aan…. Voorzichtig, natuurlijk.
Het is koud, mistig en vochtig weer; en voor ik het weet ben ik Winschoten door en loop het lege land in, over een fietspad. De Blauwestad is gauw gevonden. Middenin de voormalige graanrepubliek is een reusachtig meer gegraven van 1500 hectare; langs de oevers zouden vele grote villa’s komen die nieuwe mensen en nieuwe banen naar de streek zouden brengen. Een aantal woningen is gebouwd, maar de grote aantallen waarop gerekend werd, zijn niet gerealiseerd. Projectontwikkelaars hebben zich teruggetrokken en de provincie Groningen heeft hierdoor een grote financiële extra last op haar schouders genomen.
Men denkt al gauw dat de Blauwestad een vorm van ontpolderen is, die in het “achterlijke” Zeeland niet mogelijk zou zijn. De Blauwestad heeft weinig met ontpolderen te maken, integendeel. Ook in Zeeland, en met name het Goes Meer, is een gelijkaardig project als de Blauwestad gerealiseerd, zonder enige vorm van protest.
Ontpolderen betekent de zeedijk wegnemen van een hooggelegen en bedijkt landschap, wat vervolgens, tegennatuurlijk, wordt afgegraven tot de vloedlijn en daarna zal opslibben met vervuild Vlaams slik. Dat proces heeft zich ook op het schorrengebied van het verdronken land van Saeftinghe voltrokken waardoor het nu het hoogst gelegen deel van Zeeland is en het meest vervuilde stukje van Nederland. Ontpolderen betekent bovendien het slopen van de primaire waterkering en tast derhalve het fundamentele gevoel aan van bestaanszekerheid in Zeeland. Daar is in de Blauwestad allemaal geen sprake van.
Terwijl ik over een nieuw aangelegd fietspad wandel in de richting van Finsterwolde doemt nauwelijks zichtbaar door de mist de Blauwestad op. In de verte zijn enkele villa’s te zien aan een groot, grijs meer. De lucht is in al haar grijsheid wijds en stil. Behalve af en toe passerende auto’s is er niets te horen en niemand te zien. De duisternis valt al bijna in; ik stap stevig door op mijn nieuwe schoenen naar Finsterwolde.
Frank Westerman heeft in zijn prachtige boek, De Graanrepubliek, sociale, maatschappelijke en agrarische geschiedenis van het Oldambt beschreven. De enorme welvaart die zich in de negentiende eeuw ontwikkelde op de grote akkerbouwbedrijven met boerderijen als landhuizen en in contrast daarmee de schrijnende armoede van de landarbeiders wordt door Westerman zo beeldend beschreven dat ik me verheug op de etappe door dit gebied. Wat zou er nog te vinden zijn, te zien zijn? Is er nog sprake van tegenstellingen tussen boeren en landarbeiders? Ik verwacht het niet, in de zin dat er geen arbeiders meer zijn op het land en boeren moeite hebben om zich staande te houden.
Het is al donker wanneer Harm Evert Waalkens me in het centrum van Finsterwolde oppikt en we naar zijn huis rijden. Harm Evert en zijn vrouw Reina heb ik lang geleden voor het eerst ontmoet, in de periode dat hij voor het eerst kandidaat was voor een plek in het parlement. Sindsdien hebben we regelmatig contact gehad en dat was altijd een groot genoegen. Als één van de weinigen in de PvdA fractie had Harm Evert een werkelijk begrip van de samenleving op het platteland; alleen dat al schepte een band tussen ons. Toen Wouter Bos hem voor zijn derde termijn op een onverkiesbare plaats op de lijst voor de Kamer liet plaatsen heb ik Harm Evert voluit gesteund en mijn Zeeuwse vrienden gevraagd op hem te stemmen. Tijdens het verkiezingscongres behaalde Harm Evert vervolgens een glansrijke overwinning en opnieuw veroverde hij een verkiesbare plaats op de lijst.
´s Avonds hebben Harm Evert en Reina op mijn verzoek een aantal streek- en dorpsgenoten uitgenodigd, benieuwd als ik ben naar indrukken en ervaringen in het Oldambt. Lex Geesink, Bieuwke Lodewegen en Evert Rylaarsdam kennen elkaar niet, zo blijkt al gauw. Lex is een Achterhoeker en na zijn studie tot zijn grote geluk verzeild geraakt in Noordoost Groningen. De mensen zijn vriendelijk, open en hulpvaardig, meent Lex, die als ambtenaar in de streek bij veel projecten, onder andere de Blauwestad, betrokken is geweest. Dat beaamt ook Evert, die melkveehouder is en de overbuurman van Harm Evert en Reina. Zijn ouders zijn ooit vanuit Rijswijk naar Noordoost Groningen gekomen met hun boerenbedrijf; Evert is hier naar school gegaan en opgegroeid maar weet zich net als Lex nog een buitenstaander, ‘een allochtoon’ zoals ze beiden zeggen. Bieuwke is jaren geleden met haar tweede man in het Oldambt komen wonen en is als v rijwilliger betrokken bij een kring van vrouwen die elkaar bijstaan op velerlei manieren. Ze komt uit ‘een rood nest’ en heeft na een levenlang hard werken als boerin en in de zorg aardigheid in culturele initiatieven die in de streek worden georganiseerd.
De avond, zonder televisie, zonder het nieuws over de wegglijdende euro of de toenemende werkloosheid en armoede, vliegt voorbij. Lex vertelt over de ontwikkeling van de Blauwestad en de aanvankelijke tegenstand die er tegen het project was. De familie van Evert behoorde tot die tegenstanders. Zij vonden het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar om goede landbouwgrond onder water te zetten. Maar daar waren toch goede argumenten voor, vertellen Harm Evert en Lex. De plaats waar de Blauwestad nu is gerealiseerd was het laagst geleden deel van de regio; er moest ruimte komen voor wateropvang, voor woningbouw, en er moest iets worden gedaan om het economisch en demografisch verval van de streek tegen te gaan. In de verschillende dorpen, de verschillende maatschappelijke partijen en organisaties hebben de koppen bij elkaar gestoken en hun energie gebundeld. Harm Evert: “Als voorman van de boeren heb ik daarin een belangrijke rol gespeeld. Gelet op de verschillende opdrachten die er maatschappelijk nu eenmaal lagen wilde ik voor de landbouw met het plan instemmen op voorwaarde dat we als boeren een perspectief kregen op goede ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied. De concentratie van al die verschillende maatschappelijke, landschappelijke en economische belangen in de Blauwestad voorkwam ook dat al die dorpen tegenover elkaar zouden gaan staan en ieder voor zich een deelbelang zou opeisen. Lex bevestigt dat beeld. “Ik ben op al die avonden geweest en heb gezien hoe al die vertegenwoordigers van de dorpen bij elkaar zijn gekomen en hebben gezegd dat we dit maar moesten doen. Nadat de besluitvorming eenmaal was afgerond en het duidelijk werd dat de Blauwestad er zou komen, is de streek erachter gaan staan.”
Toch staat het project bekend als een fiasco. De financiële risico’s van projectontwikkelaars zijn afgewend op de provinciale overheid. Voor honderden miljoenen is men het schip in gegaan. “Uiteindelijk komt alles goed,” menen alle Oldambters om me heen, “het duurt alleen wat langer, maar elk jaar worden er wat huizen gebouwd. Kijk maar eens hoe het er uit ziet, over 50 jaar.”
De zorgen over de ontwikkeling op het platteland zijn evenwel groot. Evert weet niet of hij met zijn extensieve manier van boeren (de koeien lopen in de wei en de kosten houdt hij daarmee laag) nog lang kan doorgaan. Intensieve veehouderij bedreigt de voormalige graanrepubliek. Industriële vleesproducenten kopen landerijen op en willen grote varkensschuren vestigen. De vraag is hoelang Evert nog kan concurreren met die intensieve vleesproducenten, en of de overheid niet zulke strenge regels gaat opstellen waardoor ook hij zijn koeien niet langer in de wei kan laten lopen of er geen droog brood meer mee kan verdienen.
Bieuwke maakt zich dan, op haar beurt, zorgen over de gevolgen van individualisering voor de gemeenschap. Steeds minder mensen hebben belangstelling of tijd. De clubjes van vrouwen waar zij bij betrokken is, worden steeds kleiner. Ze voorziet dat zachtjes aan die kringen zullen ophouden. Lex wijst op zijn beurt op de vrijwilligers uit Midwolda die de ‘boerderij van Hermans Dijkstra’ hebben opgeknapt en daar met elkaar een geweldig project hebben gerealiseerd en nog steeds in stand houden.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Delfzijl – Groningen

Deze week, donderdag en vrijdag, wandelt Mohammed Mekkaoui met me mee, een Brabantse jongen met een Marrokkaanse achtergrond die heel erg goed kan voetballen en ervan droomt om ooit linker verdediger te worden bij een profclub. We gaan morgen samen met de trein naar Delfzijl, vijf uur duurt die reis. Daar ontmoeten we wethouder Thea van der Veen; ‘s avonds gaan we naar het Van waarde debat van de Wiardi Beckman stichting in Groningen en de volgende dag… te voet… naar FC Groningen? Zullen we vragen of Mohammed daar eens een keertje mag mee trainen met Jong Groningen? We gaan het proberen… vast.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Over het kleine ziekenhuis en Pier en Pal, de 27ste etappe… Stadskanaal en Nieuwe Pekela.

Bij vertrek uit Zeeland, woensdagmiddag, zit ik in het zonnetje, zonder jas, zonder trui, op het perron. Het is mild, vredig herfstweer. Aan de zachte herfst van 2011 zal ongetwijfeld op enig moment een einde komen, maar vandaag nog niet, zeg ik in mezelf. Halverwege de middag kijk ik uit het treinraam naar buiten.We rijden Zeeland uit, West Brabant door, de Moerdijkbruggen over het eiland van Dordrecht op en vandaar via Barendrecht naar Rotterdam. Hier stap ik over in de trein naar Assen. Gouda, Utrecht en zachtjes aan valt dan de duisternis in.

Het is na zeven uur in de avond, donker, mistig en ijzig koud wanneer ik in Assen moet overstappen op een bus naar Stadskanaal. Die bus laat een half uur op zich wachten. Assen is koud, zo koud. In één keer is de herfst voorbij; de komende maanden wordt het andere koek. Groningen en Friesland staan de komende drie maanden op mijn lijstje en pas halverwege februari zal ik bij Zurich de Afsluitdijk oversteken… Sneeuw, ijs, en stormwinden? Of zal alles mee vallen en krijgen we een kwakkelwinter? Voorlopig is er geen enkele aanwijzing, anders dan mistige kou op een donker en verlaten busstation in Assen.

De rit naar Stadskanaal duurt een uur. Ergens, over een brug een doodlopende weg op, achter een boerderij, een schapenwei en een varkenswei vind ik de blokhut waar ik zal overnachten Het is koud en vochtig. De volgende ochtend ontdek ik een slak op mijn rechtersok. Met haastige spoed wandel ik de dag tegemoet.

In Stadkanaal staat een ziekenhuis, met tweehonderd bedden. Het is het basisziekenhuis voor zuidoost Groningen en Noordoost Drenthe, een gebied met 82.000 inwoners. Het Refaja ziekenhuis is van groot belang voor de mensen in de streek. Mensen lopen hier in en uit; het is een eenvoudig, gemakkelijk bereikbaar en toegankelijk ziekenhuis. In tegenstelling tot de nieuwste ziekenhuizen waar je getroffen wordt door glanzende vloeren en muren, winkels en drank en eetgelegenheden, is eenvoud hier het sleutelwoord. Opvallend, voor een Zeeuws buitenstaander, is dat het personeel de patiënten in de ingangsruimte herkent, aanspreekt en helpt waar nodig en wenselijk. Uit alles straalt vertrouwen en een menselijke maat. Het Refaja ziekenhuis, met tweehonderd bedden en 850 mensen in dienst is voor de streek ook een belangrijke en grote werkgever. Het ziekenhuis heeft een “omzet” van ongeveer 60 miljoen euro per jaar.Wethouder Jan Willem van der Kolk, die vorige week met me mee wandelde, raadde me aan daar eens te gaan praten; hij regelde een afspraak voor me met Guus Bruins en Hans Bellers, bestuurslid van de lokale PvdA afdeling. Het kleine ziekenhuis wordt evenwel in haar voorbestaan bedreigd. Dat heeft te maken met de drang naar schaalvergroting zoals die door zorgverzekeraars wordt geforceerd. Vooral kleinere ziekenhuizen die op het platteland de gespecialiseerde basiszorg verzekeren worden bedreigd.

Het Refaja ziekenhuis in Stadskanaal werd in 1968 geopend na een initiatief vanuit de Synode van de Nederlandse Hervormde Kerk. Het gebouw kostte indertijd zeven miljoen gulden, dat wil zeggen drie tot drie en een half miljoen euro. De geschiedenis van het ziekenhuis is bij het veertigjarig bestaan van het ziekenhuis in een prachtig boek beschreven door dr. Albert Moesker, die jarenlang als anesthesist aan het ziekenhuis was verbonden. Het Refaja is in die veertig veranderd, zoals de zorg ingrijpend is veranderd. “De ziekenhuizen, ontstaan uit naastenliefde en op enkele gemeentelijke uitzonderingen na, zijn allen opgericht uit reformatorische of katholieke gemeentes. Nu zijn het zonder uitzondering bedrijven geworden die worden afgerekend op doelmatigheid en efficiëntie. Sprak het ziekenfonds vroeger over patiënten, de zorgverzekeraar sprak al gauw over cliënten en nu hanteert men zelfs de term schadeposten! Verrichtingencijfers en bedbezetting heten nu productiecijfers,” concludeert dr. Moesker in zijn herinneringsuitgave over het Refaja. Ook voorziet hij, mede door de verregaande specialisaties in de zorg, nieuwe fusies van ziekenhuizen in de ‘Ommelanden’.

Samen met Hans Bellers word ik ontvangen door algemeen directeur Guus Bruins en zijn financiële rechterhand Bas Streijker in de bestuurskamer van het Refaja ziekenhuis. Guus Bruins, opgeleid als algemeen en tropenarts, is sinds 2005 algemeen directeur. Hij vertelt ons dat het Refaja “in een dunbevolkt gebied een brede basiszorg aanbiedt. Voor sommige complexe aandoeningen, zoals bij de longchirurgie, alvleesklierkanker en kanker in de blaas en bloedvaten, worden patiënten al doorverwezen naar het academisch ziekenhuis in Groningen maar voor het overgrote deel van de zorg staat het Refaja in, dichtbij de mensen, goed bereikbaar en kwalitatief op orde. Guus Bruins: “Maar een klein clubje mensen dat elkaar steeds maar toespreekt op steeds verschillende bijeenkomsten in het land, stuurt aan op schaalvergroting en concentratie. De kosten van de zorg worden met die ontwikkeling aantoonbaar opgestuwd, de zorg wordt steeds voor steeds meer mensen op het platteland steeds verder weg georganiseerd en niemand lijkt dat te willen erkennen. De politiek, met de huidige minister van Volksgezondheid Schippers voorop, maakt de bevolking bang met uitspraken dat ze af wil van kleine ziekenhuizen ‘omdat er weer eens een verkeerde knie is in gezet en dat een hersteloperatie noodzakelijk is’”.
Guus bruins kijkt ons even aan. “Wij leveren topkwaliteit en we hebben nog nooit, nog nooit een hersteloperatie aan een knie moeten uitvoeren. Iedereen neemt die beweringen van de minister klakkeloos over; er is geen enkele feitelijke grond voor zulke beweringen. De politiek heeft echt weinig verstand van zaken en kent de feiten niet. Een basisziekenhuis zoals dat van ons -en daarvan zijn er veertig in Nederland- is aanzienlijk veel goedkoper dan de zogenaamde ‘topgebonden ziekenhuizen’ en kwalitatief doen wij er niet voor onder. Het is wetenschappelijk echte onzin dat volumenormen (het aantal operaties die jaarlijks worden uitgevoerd door een arts) iets zeggen over de kwaliteit van de zorg. Zorgverzekeraar Menzis, die hier in het oosten en het noorden van het land vrijwel een monopolie heeft, zegt dat in Groningen gewoon een ziekenhuis gesloten moet worden. En dat plan gaat stap voor stap. Mensis zegt dan bijvoorbeeld dat ze een KNO-arts niet meer vergoeden en dus die specialisatie uit een ziekenhuis weghalen. Op die manier, heel strategisch, haal Menzis een centrale discipline uit een algemeen basisziekenhuis weg. Immers, diezelfde Keel Neus en Oor arts werkt wel intensief samen met zijn andere collega’s en zij kunnen in veel gevallen niet zonder hem. Dus, door een KNO arts uit een ziekenhuis weg te nemen, ondermijnt Menzis het hele ziekenhuis en komt haar voortbestaan in gevaar. Dat is precies waar Menzis op uit is. Het is niet in belang van de burgers; het is niet in het belang van het beheersen van kosten in de zorg en het is niet in het belang van de kwaliteit van de zorg. ” Dr. Bruins wijst er op dat de reistijden voor de mensen op het platteland straks wel een uur of meer autorijden kan betekenen. Die reiskosten komen natuurlijk voor de burgers en vanzelfsprekend zullen de mensen met de kleine beurs daarvan de dupe zijn. Je zal maar een kind in Groningen in het ziekenhuis hebben, of als oude dame een echtgenoot willen bezoeken… Dr Guus Bruins: “Het is een klein clubje mensen die de zorg in dunbevolkte gebieden aan het slopen is. Zij zetten in op schaalvergroting terwijl iedereen weet, we hebben ervaringen genoeg, dat dit tot hogere kosten leidt, tot verlies van banen en verlies van de menselijke maat. De markt werkt niet en zorgverzekeraars maken met hun grote macht alles kapot.” Dr. Bruins moet weer aan de slag; Hans Bellers en ik moeten de wijde wereld in, te voet in de richting van Nieuwe en Oude Pekela en Winschoten. We nemen afscheid en enigszins beduusd door het gesprek wandelen we de grijze ochtend tegemoet.

Hans Bellers is bestuurslid van de PvdA afdeling in Stadskanaal. Hij is recentelijk met pensioen gegaan bij Wedeka, de sociale werkvoorziening in de streek. Hij was daar verantwoordelijk voor de scholing van de werknemers. “Mijn oude baas,” vertelt hij terwijl we langs het kanaal lopen wat ooit in opdracht van de stad Groningen werd aangelegd, “zei me laatst nog dat het maar goed is dat ik de huidige ontwikkelingen niet meer meemaak. De bezuinigingen die dit kabinet forceert, breken ons werk eigenlijk volledig af. Afschuwelijk. Wedeka is de grootste werkgever in de streek na het vertrek van Philips uit Stadskanaal naar de lage loon landen.”

Stadskanaal is een bijzondere gemeente. Er wonen wel 20.000 mensen in de fusiegemeente maar beeldbepalend zijn niet de verschillende wijken, maar het eindeloos lange kanaal waaraan grote en kleine huizen staan. Achter het eigenlijke kanaal en evenwijdig daaraan, lag het boerendiep, waarlangs de boerderijen gevestigd werden. Achter de boerderijen lag een eindeloze vlakte van landerijen, tot aan de Pekela’s toe…. Leeg, leeg land. Nu nog steeds, zo blijkt, wanneer we een weg in slaan die haaks loopt op het kanaal van de stad, is het land leeg zo ver je kunt kijken. We volgen weg langs een kleine vaart en tot aan Nieuwe Pekela komen we geen huizen of boerderijen tegen. Het is een wandeling van zeker anderhalf uur. De wereld is hier stil en onaangedaan. Het is grijs en koud.

Al wandelend spreken we over het verzet tegen de komst van de windmolens in deze regio. De landelijke overheid wil zeventig bijna tweehonderd meter hoge windmolens plaatsen op de grens van Drenthe en Groningen. De door Den Haag aangewezen locaties roepen massale protesten op. Toch denkt Hans dat er wel degelijk ruimte is voor de windmolens, zo lang dat maar kan in overleg en harmonie met de omgeving. Waar die ruimte dan is, laten we hier maar in het midden, maar er is weinig fantasie voor nodig om hier ergens windmolens te tekenen op de rechte, strakke lijnen van het lege land.

Na enkele uren wandelen bereiken we de bebouwing van Nieuwe Pekela. Eenvoudige huizen en boerderijen, de één opgeknapt, de ander verloren in de tijd, staan in het gelid, de gevels schuin op de weg langs het kanaal. Halverwege het langgerekte dorp zien we een wat scheef gezakt café. We kunnen niet goed zien of het geopend is. De voordeur van het café lijkt lang geleden gesloten. Door de ramen zien we niet veel. Hans en ik proberen via een scheef gezakte donkerbruine, houten deur aan de zijkant van het pand of we naar binnen kunnen. Het kan.

We komen terecht in een overvolle, aandoenlijke rommel en zien dat achter donkerbruine gordijnen aan de voorzijde van het pand wel degelijk zoiets als een café gevestigd is. Aan een grote ronde tafel met een tapijt zitten twee mannen, beide met een reeks flesjes bier voor zich. Een van de mannen rookt shag; de vingertoppen van wijs- en middelvinger zijn bruin van de nicotine. We vragen of we een bakje koffie kunnen krijgen. Dat kan; we worden hartelijk welkom geheten; één van de twee mannen, Pier, staat op en verdwijnt via een gordijn naar achteren. Even later keert hij terug; zijn vrouw neemt de lege flesjes bier van tafel en brengt ons koffie, met een roze koek.

Het café vertelt Pier, de kastelein, moet zeker 120 jaar oud zijn. Er is in die tijd niet veel veranderd. Dat weet hij eigenlijk zeker… Goed, ja, er staat een Speedway motor voor de ingangsdeur aan de voorkant. Niet zonder reden want ooit, lang geleden werd Pier’s zoon daarop Nederlands kampioen. “Dat was prachtig, en ik was zo trots, maar ja… ik kon er ook niet goed tegen. Ik vond het te spannend… mijn hart… Het was niet goed. Maar we hebben zijn motor nog… Dat is mooi, uniek.”

Zijn enige klant glimlacht. Hij heeft ook wel eens gewandeld, acht, tien kilometer door het veld, voor de jacht. Schieten was zijn hobby; ooit werd hij Nederlands kampioen kleiduiven schieten, in Goes. En op jacht schoot hij eens een doublet vossen. Nu komt dat er niet meer van, vertelt hij. Pier en zijn enige klant vertellen ons dat je kort over de grens, in Duitsland, zo lekker en veel kunt eten. Dat is wel het mooie van Duitsland vinden ze alle twee. Dat je in Duitsland veel eten krijgt en grote schnitzels. Verder, vertellen ze, is het caféleven ook niet meer wat het geweest is. Pier begon het café ooit met Pal, zijn maat. Maar Pal is al lang dood. Pier staat op en opent een hoge staande koelkast. Die is van onder tot boven gevuld met flesjes bier. Hij neemt er twee, één voor zijn gast en één voor zichzelf. Zijn zoon die kampioen werd op de Speedway motor drinkt niet, vertelt hij, en dat is goed. Niet drinken is beter, maar ja… Klak, het dopje vliegt van het flesje alsof het een tovertrucje betreft…We nemen afscheid; voor de koffie hoeven we niet te betalen. Beide mannen wensen ons vooral nog een goede wandeltocht.

Onthoud het maar voor als je ooit in Nieuwe Pekela bent: bij Pier en Pal, al is Pal al dood en is het caféleven niet meer wat het geweest is… maar toch…. Onthoud u het maar.

Gepubliceerd op

De “Flesmop” vervolgd: Wat moeten we met Musselkanaal?

26ste etappe: Emmen, Ter Apel en Stadskanaal – De volgende ochtend ga ik op stap met PvdA wethouder van Stadskanaal Jan-Willem van de Kolk en raadslid Monique Kroom. Het is een milde, bijna warme herfstochtend en terwijl we door een bos wandelen in richting van Ter Apel, dwarrelen gele en bruine blaadjes uit de hoge eiken. Hier geen zompige zwarte aarde, maar bos, het Westerwold. Deze zandrug lag hoger dan de omringende veengebieden en werd net als de Hondsrug van oudsher bewoond. Tussen de bomen doemen oude Kloostergebouwen op, stil en onaanraakbaar. Er worden nog kerkdiensten gehouden maar monniken wonen er niet meer. Een klein eindje verder komen we uit bij een prachtig schoolgebouw, uit de jaren twintig van de vorige eeuw, ontworpen in de stijl van de Amsterdamse school, met fraai rood metselwerk, een symmetrische en evenwichtige gevelverdeling en ornamenten. Het gebouw, de Rijks Hogere Burgerschool, werd onlangs gerestaureerd.

In de veenkoloniën hebben de dorpen geen natuurlijk centrum, met een centraal gelegen markt of kerkplein. De dorpen zijn langgerekte lijnen van huizen terzijde van kleine, stille kanalen; slechts bij een brug of een kruising van kanalen is de bebouwing uitgebreider en hebben zich in de loop der tijd winkels gevestigd. Wie hier niet geboren is of heel vertrouwd met de omgeving, zal zich niet gemakkelijk kunnen oriënteren. Elke dorp, elk kanaal lijkt op het volgende.

Ter Apel heeft landelijke bekendheid gekregen door het centrum vanwaar asielzoekers het land worden uitgewezen. Iedereen die een asielprocedure heeft doorlopen en geen verblijfsvergunning heeft gekregen wordt naar Ter Apel overgebracht vanwaar de eventuele uitzetting wordt geregeld. Het centrum, het ernaast gelegen asielzoekerscentrum en de daar weer achter gelegen gevangenis, bieden veel mensen uit de streek een vaste baan.

Jan Willem van de Kolk en Monique Kroom hebben voor ons een bezoek geregeld aan de gevangenis. Wat een verrassing; zo kom je nog eens ergens. Het complex van het uitzettingscentrum en de penitentiaire inrichting, zoals het deftig heet, ligt een eind van de bewoonde wereld. We wandelen anderhalf uur vanaf mijn slaaphut bij ’t Ossenschot naar de gevangenis. Het laatste stuk is een landweg waarover mensen in auto’s naar hun werk rijden, en gevluchte mensen te voet gaan. Twee grote gele borden waarschuwen automobilisten voor wandelende mensen op de rijweg.

Het complex van de verschillende instellingen is reusachtig groot, ruim opgezet en ontdaan van elke vorm van gezelligheid. Er staan hekken om de terreinen en ik vermoed dat elke stap die we hier zetten, ergens gefilmd wordt. Misschien is niet zo, maar mijn gevoel geeft me deze gedachte in.

Je komt niet zo maar bij een gevangenis; het is een lange weg en wanneer je denkt dat je er bent, is het nog weer verder. Uiteindelijk dringen zich hoge muren op, waarachter grote gebouwen staan. In een hoek is een poortgebouw, en een grote rode, stalen schuifdeur waardoor boevenwagens binnen en buiten kunnen rijden.

We melden ons bij de portier en moeten ons ontdoen van vrijwel alles. Op kousenvoeten passeren we een elektronische poort, krijgen een pasje en onze spullen weer terug. We worden opgehaald door een bewaker en naar het kantoor van Hans Plattel, gevangenisdirecteur en zijn adjunct, Jan Roelof van der Spoel gebracht. Vanuit het kantoor is er een breed overzicht op het gevangenisterrein. Er zijn drie blokken met cellen; er is een open sportveld en een groter en hoger gebouw waar de gevangenen een dagdeel werken. Vanzelfsprekend wordt die ene gedachte, ontsnappen, hier snel onderdrukt: alle gebouwen zijn maximaal bewaakt en beschermd.

De gevangenis van Ter Apel is de enige gevangenis van de provincie Groningen. Hier zitten arrestanten maar ook mensen die zijn “afgestraft” om de taal in de gevangenis te gebruiken, mensen dus die definitief zijn veroordeeld door de rechter en enkele weken, maanden of jaren binnen de muren van de gevangenis zullen blijven. In de gevangenis is plaats voor 450 mensen, maar er zitten nu 350 boeven vast; dagelijks zijn er honderd personeelsleden aan het werk, 24 uur per dag, zeven dagen per week.

Bezuinigingen treffen ook het gevangeniswerk, vertellen Plattel en van der Poel, maar zij denken het te kunnen oplossen zonder dat zij hun kerntaken moeten raken. De modernisering van het gevangeniswezen zoals dat door voormalig staatssecretaris Albayrak werd doorgevoerd wordt door haar opvolger Fred Teeven voortgezet. Hans Plattel: “Elke vier jaar worden natuurlijk kleine accentverschuivingen in het beleid aangebracht; ook nu is dat zo. Staatssecretaris Teeven wil de recidive echt terugdringen en daarbij resultaten zien. Nu is het zo dat 73% van de gevangenen na zes jaar opnieuw in de bajes zit. Dat aantal moet dus op korte termijn aantoonbaar omlaag.”

De gevangenisdirecteur en zijn adjunct zijn begaan met hun werk. Ze vertellen dat gevangenen tijdens hun straf actief worden begeleid om na afloop van de straf en buiten de gevangenis op het rechte pad te kunnen blijven. De gevangenis en de reclassering zijn daarbij overigens aangewezen op goede samenwerking met andere overheidsdiensten. Gevangenen hebben vaak meerdere problemen: schulden, verslaving aan alcohol en drugs, geen werk, geen woning, geen inkomen.

Ik realiseer me dat gemeenten voor al die verschillende opdrachten die aan het openbaar bestuur worden gesteld, en al die specialistische kennis die daarbij hoort, een bepaalde omvang moeten hebben. In mijn gemeente, Noord Beveland, wonen 7000 inwoners; daar is natuurlijk geen enkele ambtenaar die boeven opvangt en weer op weg helpt. Jan Willem van de Kolk, de wethouder in Stadskanaal, erkent de noodzaak dat gemeenten goed en intensief moeten samenwerken met alle verschillende diensten en organisaties.

We nemen afscheid van de gevangenisdirectie, keren terug naar de uitgang, en lopen vrij de wijde wereld in. Jan Willem van de Kolk, Jenny Moerman en Monique Kroom nemen afscheid; Sara Murawski, stagiair van de Wiardi Beckman heeft me intussen gevonden en samen wandelen we de lange weg terug.

Bij het asielzoekerscentrum staat Ismael (45) met Alhlam, zijn vrouw, met een marktkraam buiten het hek. Zij verkopen groenten, deegwaren en rijst aan de vluchtelingen. Ismael vluchtte dertien jaar geleden vanuit Iran naar Nederland; met zijn christelijke achtergrond wist hij zich niet meer veilig. Jarenlang hebben zij in asielzoekerscentra gebivakkeerd maar nu heeft hij, met zijn gezin, de Nederlandse nationaliteit gekregen. Hij is een tevreden mens; zijn kinderen gaan naar school en hij verdient zijn brood op de markt in Musselkanaal, in Stadskanaal en hier, bij het vluchtelingencentrum. Zijn klanten bedient hij in vele talen; sommige mensen kent hij goed, anderen zijn maar er enkele weken en worden dan uitgezet. Anakit Natevosjan, (33) zit in een rolstoel; zij is afkomstig uit Armenië, en is een gescheiden moeder. Haar kinderen zijn nog in Armenië; ze wacht op uitzetting. “Maar terug kan ik niet,” zegt ze, “ik wacht nu op een besluit van de regering. Kunt u iets voor me doen?” Ze koopt wat tomaatjes, rijst en een oude zwijgende mevrouw, een landgenote, duwt Anakit in haar rolstoel terug naar het uizetcentrum.  Sara en ik kijken elkaar aan; zij heeft met iemand anders staan praten, met een gelijkaardig, uitzichtloos verhaal.

Het is al lang voorbij het middaguur;  we wandelen in de richting van Musselkanaal wanneer onverwacht een auto stopt; het is Monique Kroom, het raadslid. Ze neemt ons mee, en in een zuchtje zijn we zo vier, vijf kilometer opgeschoten.

“Musselkanaal,” vertelt ze “was tot in het begin van de jaren zestig de centrumgemeente in dit gebied. De plaatselijke LTS had in die jaren wel acht klassen in het eerste jaar. Maar dat veranderde toen Philips een fabriek vestigde in Stadskanaal. Daar konden tweeduizend mensen werken. Zij stelden eisen aan voorzieningen die er moesten komen, scholen, een theater en bibliotheek. Zo groeide Stadskanaal uit tot de centrumgemeente, en bleef Musselkanaal achter. Philips is intussen al weer verdwenen uit Stadskanaal; de vraag is nu, wat willen we met Musselkanaal?”

Jongeren met talent trekken ook hier weg, zoals overal op het platteland. Ze gaan studeren in de stad en keren zelden terug naar de dorpen waar zij opgroeiden. De mensen die achterblijven, zeker hier in deze streek, zijn veelal lager opgeleid met geringe kansen op de arbeidsmarkt, ouder en in veel gevallen aangewezen op een uitkering en zorg. Gemeenten, zoals Stadskanaal, zien hun bevolking in aantallen teruglopen, en tegelijk is het beroep op zorg en maatschappelijke ondersteuning relatief gezien groter dan in meer stedelijke, rijkere gebieden. De vraag is daarom terecht: wat willen we met Musselkanaal? Hoe kunnen dorpen leefbaar blijven waar buiten de dienstensector nauwelijks werk is, en vrijwel geen ‘toegevoegde economische waarde’ wordt gecreëerd?

We rijden met de auto naar het station van Musselkanaal. Op het perron staat een eenzaam schuilhokje van beton en glas, en verder is er alleen een rails die op de horizon verdwijnt in een stip. Slechts heel af en toe komt hier een stoomtrein aan. Vanaf het perron is er uitzicht op een landschap zo groots en zo wijds dat de vraag als een echo terugkeert: Wat doen we met Musselkanaal?

 

De landelijke overheid heeft hier windmolens bedacht, ongeveer zeventig. Dat vindt de bevolking niet zo leuk. Ze hebben de hakken in de zwarte grond gezet. Geen windmolens in de Drentse monden; geen windmolens in Musselkanaal, zeggen burgers verenigd in actiegroep ‘Storm’.

Een van de ruiten van het schuilhuisje op het perron is gebroken. Door de wind of een steen?

In Stadskanaal ontmoeten we Femmia Haverkamp. Zij geeft leiding aan het Training & Diagnose Centrum. Mensen met een uitkering moeten zich hier melden en binnen een week worden zij aan het werk gezet en opgeleid tot een niveau vanwaar men binnen drie maanden naar een betaalde baan kan worden geleid. Femmia Haverkamp is optimistisch over de Wet Werk naar Vermogen.  In het verleden werden mensen beoordeeld op wat zij niet konden en op die basis kregen zij een uitkering, legt ze uit. Dat idee wordt nu omgedraaid. Er wordt gekeken naar wat mensen wel kunnen. Femmia Haverkamp: “Door mensen hun kracht en mogelijkheden te laten gebruiken, kunnen zij veel meer dan ze aanvankelijk dachten. Wij laten werkgevers zien wat mensen kunnen. En werkgevers hebben heus echte banen, juist omdat nu zoveel mensen met pensioen gaan. Er is echt werk, op elk niveau.”

Het is een optimistisch geluid, gelukkig maar. Tegen half vijf in de middag zoek ik een bus op die me binnen een uur naar het station van Emmen rijdt. Vandaar neem ik de trein naar Zwolle en verder naar Goes. Het eerste stuk ploffen Manon, Cynthia, Aylin, Joas, Lonneke en Mare naast me neer. Ze hebben twee dagen een survivaltocht gemaakt, ergens in de buurt van Emmer Compascuum en Zwartemeer. Ze zijn doodop van het graven in het bos, van dertig kilometer fietsen, van het kruipen, het hollen en zwemmen in een kanaal, midden in de nacht. De training hoort bij hun studie sociaal agogisch werk aan het ROC Zwolle, vertellen ze en volgend jaar, daarop verheugen zij zich zozeer, starten ze met een inloophuis voor zwerfjongeren in Zwolle. Opeens herinner ik me het briefje van

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

“Flesmop”: van Goes naar Stadskanaal – 26ste etappe: Emmen, Ter Apel en Stadskanaal

Ter Apel.- Op het perron van het station loopt een grote groep meiden Ze lachen en giebelen, en geven alle wachtende reizigers een klein briefje. Daarop staat: “Jij verdient, zo af en toe, een compliment. Je bent uniek.” De meisjes zitten in het derde jaar van de opleiding onderwijsassistent van het ROC Zeeland in Goes, en hebben de opdracht gekregen een flesmop te organiseren. Of die briefjes daarmee te maken hadden, weet ik niet. Ik ken dat woord niet, een flesmop. Het zal iets vrolijks zijn, vermoed ik. De meiden waren aardig en hun woordjes op het briefje vond ik erg lief en vriendelijk. Ik wens ze succes bij hun studie en later in het werk. Ik beloof het briefje mee te nemen deze week, en op mijn tocht door de veenkoloniën van Drente en Groningen aan iemand anders te laten lezen.
De reis van Zeeland naar het noorden duurt lang, en vraagt om aansluitende verbindingen in Rotterdam en Zwolle. In de trein van Zwolle naar Emmen stappen twee jonge Aziatische mannen en vrouwen in en nemen naast me plaats. Ze zijn flink bepakt en een ogenblik vrees ik dat ze op weg zijn naar het centrum in ter Apel van waar asielzoekers het land worden uitgezet. Maar terwijl we langs Ommen en Gramsbergen rijden, krijg ik niet de indruk dat deze mensen op korte termijn het land uit worden gezet. Hoewel ik geen woord kan verstaan is me duidelijk dat ze plezier hebben en vrolijk zijn. Voorzichtig vraag ik waar ze oorspronkelijk vandaan komen. “Uit Tibet,” antwoordt een van de twee mannen. Tibet, Nederland. Is er een groter contrast op de wereld denkbaar? Het land met de hoogste bergen en het land zo vlak en grotendeels onder de zeespiegel… De jonge Tibetaan vertelt dat zij in Amsterdam wonen, en dat zij alle vier een verblijfsstatus hebben gekregen. Hij werkt in een Thais restaurant, vlakbij het Anne Frank huis. Maar jaren woonde hij in het asielzoekerscentrum in Ter Apel en nu, vandaag voor het eerst, gaan ze vrienden opzoeken in Emmen. De vier Amsterdamse Tibetanen weten zich vrij en op hun gemak.
In Emmen ga ik op weg naar Emmer Compascuum, en vandaar over de provinciegrens richting Ter Apel. Hier lagen grote, uitgestrekte moerassen waar turf werd gewonnen, tot in de jaren zestig van de vorige eeuw. Turf werd met de hand uitgestoken, gedroogd en verkocht als brandstof. Het was zwaar en hard lichamelijk werk; veel mensen leefden in armoede en trokken weg naar de industriegebieden, elders in het land. Ook in Alblasserdam, waar ik oorspronkelijk vandaan kom, had je een Drentse buurt. Drentse arbeiders werkten op de scheepswerven van Verolme en van der Giessen de Noord, of op de Kabelfabriek. Er werd in Alblasserdam Drents gesproken en Drents geleefd. Hoe het Drentse land er uit zag, wist ik toen niet.
Emmer Compascuum is een typerend dorp voor deze streek. Het is ontstaan langs een van de vele kaarsrechte kanalen. Haaks op die kanalen zijn dwarswegen; de dorpskern is ontstaan rond een kruispunt en een brug over het kanaal, of een kruising van twee kanalen. De huizen, winkels en kerken zijn niet oud; opvallend zijn vervallen panden en een dichtgetimmerd sociaal cultureel centrum.
Bij bakker Drenth koop ik mijn intussen vaste pakje krentenwegge voor onderweg en vraag naar de toestand in het dorp. “Het is een veendorp,” vertelt mevrouw Drenth. “En het is jammer dat het zo in verval raakt; we maken ons zorgen over al het geld dat Emmen in de nieuwe dierentuin wil steken. Dan is er straks voor de buitengebieden helemaal niks meer over.” Gelukkig vertelt ze dat de kanalen bevaarbaar worden gemaakt voor de pleziervaart en dat er aanlegsteigers komen voor passanten. “Wij hopen er op in te kunnen spelen, met een terrasje waar je koffie kunt drinken en wat lekkers kunt bestellen. Het is zo van belang dat we wat leven houden. Straks kunnen de bootjes van ter Apel naar Giethoorn varen. Dat is toch iets.”
Mevrouw Drenth geeft me een gevulde koek mee, voor onderweg.
Op zoek naar een pinautomaat tref ik Jan Blik, zoon en kleinzoon van turfboeren. Hij is geboren en getogen in Emmer Compascuum. “Mijn opa was een turfboer; hij had tien, twaalf percelen. Mijn vader heeft de boerderij voort gezet; als kleine jongen heb ik ook nog mee gestoken. Daarna werd de turf gedroogd en in de herfst naar binnen gebracht. Maar ja, in de jaren zestig was het voorbij. Toen is er een fabriek gekomen van de AKZO. Daar kon je gaan werken, maar jongens van het land, zoals ik, dat gaat niet in een fabriek. Ik kon terecht bij de sociale werkvoorziening, als voorman in de groenvoorziening. Maar ja… AKZO is al weer verdwenen. Het is nu een laboratorium voor bloed; er werken veel vrouwen. Het is vrouwenwerk.“
Jan Blik kijkt me een ogenblik indringend aan. Hij zit in een scootmobiel; vorig jaar liep alles mis. Eerst een scheiding; daarna problemen met de voeten en de tenen. Hij verloor paard, huis en haard. Dan wijst Jan op een jongen, een eindje verderop, die met een wagentje, getrokken door twee pony’s door het dorp rijdt. “Dat kan hier, in Emmer Compas. Mooi, hè.”
Ik geef hem een hand en neem afscheid, en volg het kanaal verder. Rechtuit in de richting van Ter Apel. Onderweg zie ik de ene na de andere verlaten veenboerderij. Talloze huizen staan te koop. Het stemt niet vrolijk; het is de spiegel van de crisisbesprekingen in Cannes waar wereldleiders bijeen zijn in het kader van de “G-20”, zeg ik tegen mezelf. Onderweg lees ik via mijn telefoon dat de wereldleiders gezamenlijk naar de televisie kijken om de toespraak van de Griekse premier Papandreou te volgen. Eerder deze week kondigde hij, na felle protesten van de bevolking en dreigende brieven van kolonels, een referendum aan over het akkoord om de Euro te stabiliseren en de Griekse schulden gedeeltelijk te saneren. In het parlement verdedigde de Griekse premier zijn positie, na de schrobbering die hij kreeg van de Franse president Nicolas Sarkozy, Angela Merkel, de Duitse bondskanselier en de voorzitter van de Europese Commissie Barosso.
De eenvoudige aankondiging van het Griekse referendum en de reacties in de wereld toonden aan dat de leidende politici in de wereld hun grip op de loop van de gebeurtenissen kwijt zijn. De crisis van de Euro is niet alleen de crisis van de Europese samenwerking, maar ook die van de geglobaliseerde economie. Het lijken natuurkrachten die de loop van het lot bepalen en het lijken de mensen die proberen het lot te tarten; maar niemand heeft werkelijk grip op de loop der gebeurtenissen… als het niet een Griekse leider is zal het een wervelwind zijn die uiteindelijk het eindspel inluidt, denk ik.
Het eindspel van een tragedie, de crisis, zie je net zo goed hier, tussen Emmer Compascuum en Ter Apel: verloren boerderijen, verloren huizen, verloren koers. In Barnflair, vlakbij ter Apel, zie ik de stoep voor een slagerij een boord staan: varkenspoten: 1,15 per kilo.
Bij het invallen van de duisternis, tegen vijf uur nu de wintertijd is ingegaan, arriveer ik bij ’t Ossenschot, een oude boerderij waar ik in een blokhut zal overnachten.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief