Kats, 26 april 2011
Beste Allemaal,
Een wandeling langs een snelweg in fel zonlicht is een ervaring op zich: in auto’s en vrachtauto’s rijden mensen achter elkaar aan, snel, anoniem, onaantastbaar en met een gewelddadig geraas, een onneembare muur van geluid. Aan de overkant van de snelweg zie ik soms iemand staan. De weg is misschien vijftig meter breed, maar vormt een onoverbrugbare grens. Aan het begin van de avond vind ik onderdak in een hotel in Weert.
Na de laatste twee krentenbollen en een flesje water ga ik de stad in. Weert heb ik nooit eerder bezocht; de geschiedenis van de Noord-Limburgse stad is zo uitgebreid dat ik me een beetje schaam er niets van te weten, niets van te kennen. Aan de andere kant is dat misschien wel een voordeel, deze eerste avond. Laten we maar eens kijken.
Vanaf het station van Weert leidt een wat rommelige winkelstraat naar het oude, laatmiddeleeuwse centrum van de stad. Aan de markt staat een grote Sint Martinuskerk, met een reusachtig hoge toren. De zware eiken deuren staan op een kier; er weerklinkt het gezang van een groot koor. Ik ben benieuwd, en ga naar binnen. De katholieke kerk heeft gedurende eeuwen een bepalende en richtinggevende rol gespeeld in Limburg. De voorbije decennia heeft de ontkerkelijking een grote vlucht genomen en is de betekenis en de invloed van de kerken ogenschijnlijk afgenomen. Tegelijkertijd, de jongste jaren, is de betekenis van religie snel toegenomen en keert de katholieke kerk terug naar de kern van haar geloof.
In de prachtige kerk kom ik terecht in een dienst voor Witte Donderdag. Ik was me in het geheel niet bewust van Witte Donderdag… Uit de mis maak ik op dat op deze dag het Laatste Avondmaal van Jezus wordt herdacht. Ik neem een plaatsje in op de achterste bank in de kerk, en kan slecht zien wat de priesters voor in de kerk allemaal doen. In een boekje volg ik de teksten die zij spreken, oude teksten met een bezwerende kracht over schuld en vergeving. De muziek van orgel en koor is indringend en betoverend, na het lawaai van de snelweg. Ik ken de rituelen van de kerk niet; het zwaaien met het wierookvat, en de kleine processie van priesters en misdienaren door de kerk heb ik nog nooit eerder mee gemaakt. Het kruisbeeld is bedekt in een witte doek.
Zonder dat ik er erg in heb, blijkt de mis afgelopen te zijn. Ik wandel de straat weer op. Aan het marktplein liggen talrijke terrassen, waar honderden mensen genieten van de vroege warme avondzon. In het tegenover de kerk gelegen oude stadhuis is een dependance gevestigd van het Weerter museum, en een eindje verder op, aan hetzelfde marktplein, is een grote boekenwinkel. Daar vind ik op een speciale tafel een dik boek over de geschiedenis van Limburg, juist uitgegeven. Het kost bijna dertig euro. Ik durf het niet aan te schaffen, maar mooi is het wel.
Ik wandel terug naar het hotel, en halverwege de Langstraat zie en hoor ik een jongeman met een klein draaiorgeltje. Ik blijf staan en luister. De muziek is vrolijk en levendig. De jongen draait geconcentreerd, vol overgave aan het wiel, en bespeelt de verschillende registers met zijn linkerhand. Heel af en toe stopt iemand een muntje in een koperen bus, die met een ketting aan het orgeltje verbonden is. De orgelman licht dan even zijn hoed op, als gebaar van erkentelijkheid.Wanneer de muziek klaar is en een nieuw boek in het orgeltje moet worden geplaatst, durf ik een praatje aan te knopen met de orgelman. Zijn naam is Dave Saes, hij is 31 jaar en geboren en getogen in Weert. Zijn opa heeft ook jarenlang met een orgel door Weert getrokken. Van zijn orgel is hij helemaal verzot. “Eigenlijk doe ik niets liever dan orgel spelen”,zegt hij voorzichtig. Vaak staat hij in de Langstraat, op de Markt of in de Beekstraat. “Ik heb dit orgel laten bouwen in Berlijn.” Dave oogt kwetsbaar; hij spreekt zorgvuldig en bescheiden, en het liefst, dat blijkt uit alles, maakt hij muziek. We spreken af dat we elkaar de volgende dag om één uur weer zien; dan zal ik een foto van hem maken voor de website.
Terwijl ik naar het hotel terugkeer hoor ik lang de klanken van het kleine draaiorgeltje in de straten van Weert, deze zonnige voorjaarsavond. Dave zet de toon in Weert, zo veel is duidelijk.
In het hotel kijk ik naar het late nieuws. Staatssecretaris De Krom kondigt zijn bezuinigingen aan op de sociale werkplaatsen. Van de honderdduizend mensen die in deze voorzieningen werkzaam zijn, zullen er zeventigduizend een baan moeten vinden in het gewone bedrijfsleven. Staatssecretaris De Krom wil het bedrijfsleven daartoe verleiden en wetgeving aanpassen om deze ontwikkeling mogelijk te maken. Nu herinner ik me de opmerkingen van Huib Eversdijk levendig: Paul de Krom vertegenwoordigt de harde kant van de VVD, met een volkomen gebrek aan compassie voor sociaal zwakkeren.
Vanzelfsprekend moet ik denken aan Maarten die ik eerder op de dag trof, op het viaduct boven de A2. Aan Dave, die ook aan een sociale werkplaats verbonden is. Aan het meisje in de herberg. En aan de dwingende stroom van automobilisten, onnavolgbaar voor wie te voet gaat. Wat de staatssecretaris hoopt, wil en verwacht is dat je met een hupje zo in die stroom van een voorbijrazende samenleving wordt opgenomen. Het zou prachtig zijn als het zou lukken, zo eenvoudig, met een hupje. Het zou betekenen dat de stroom de snelheid van de samenleving zou vertragen en een ieder een plaats zou kunnen vinden; naast, met en voor elkaar. Maar is het reeël? En wie moet wat doen; wie maakt het hupje mogelijk? De staatssecretaris, zijn ambtenaar of jij en ik? Waardoor en waarmee onderscheidt de sociaal-democratie zich van andere politieke partijen, van adviesbureau’s en openbare diensten en instellingen? Met die vragen val ik uiteindelijk in slaap.
De volgende ochtend besluit ik me te verdiepen in de geschiedenis van Limburg, het mooie boek aan te kopen. En Dave op te zoeken, om foto’s te maken, te luisteren en te kijken. Het is een heel warme dag; ik vind een plaatsje in de schaduw van een grote kastanjeboom achter de HEMA, drink wat thee, maak aantekeningen en zie hoe uitbundig de Weertenaren genieten van het mooie weer, van elkaar en allerlei lekkers. Buurtgenoten en familieleden zitten bij elkaar in grotere of kleinere kringen.
In een landelijk dagblad las ik een scherpe brief van een Limburgse publicist die de directeur van het Nationaal Historisch Museum bekritiseerde, omdat hij geen benul had van de unieke geschiedenis van Limburg. Limburg heeft niet alleen een eigen geschiedenis, een eigen landschap, maar ook een eigen cultuur. Anders, ouder en diverser dan die van de Hollandse gewesten.
In de kerk gisteren, op straat, op de terrassen, in de winkels, kantoren en bedrijven, zie je in Weert inderdaad een eigen karakter, een eigen atmosfeer. Op een plein spuiten fonteinen oranje, wandelt de burgemeester met zijn ketting goedkeurend en waakzaam rond, op de voet gevolgd door een cameraploeg. Hare Majesteit de Koningin, want zo heet koningin Beatrix op Koninginnedag nu eenmaal, zal over ruim een week Weert bezoeken, en het kleine stadje Thorn… In de winkels kleuren de eerste etalages oranje.
Om één uur tref ik Dave weer. Hij staat voor het oude stadhuis, tegenover de reusachtig hoge Sint Martinuskerk. Dave vertelt dat de hoogste spits van de toren, met een koperen knop er op, in 1940 bij een storm naar beneden kwam. Zijn opa, de orgelman, heeft hem later verteld over de ravage die dat aanrichtte.
Zijn plaats voor het oude stadhuis moet Dave verlaten; een trouwstoet dringt zich op en een orgeltje onder het raam tijdens de plechtigheid is niet de bedoeling, lijkt het. Hij neemt het kleine wagentje mee, en gaat weer op de plaats staan waar ik hem gisteravond trof. Het winkelend publiek loopt vaak glimlachend voorbij; een enkele keer gooit iemand een muntje in zijn busje. Als altijd neemt hij voor elk muntje zijn hoed af.
Na een poosje ontmoet ik zijn moeder, die even komt kijken of alles goed gaat. Ze vertelt dat Dave sinds kort op zichzelf woont, in een situatie van begeleid wonen. “We hebben hem 31 jaar thuis gehad, maar als er iets met ons zou gebeuren, zou hij plots alleen komen te staan, en dat zou niet goed voor hem zijn. Zo’n abrupte overgang zou hij moeilijk kunnen opvangen. Nu woont hij bij ons in de buurt, alleen heeft hij het er niet naar zijn zin. Zijn medebewoners kijken ’s avonds het liefst naar Goede Tijden, Slechte Tijden. Daar vindt Dave niets aan. Hij zegt me dan: ‘Wat leer je nu van GTST?’ Dave kijkt en luistert liever naar het nieuws, of documentaires.”
Zijn moeder is blij dat hij zijn orgel heeft en daardoor gewaardeerd wordt, en in kringen van orgelbouwers en orgelmuzikanten zoveel erkenning krijgt. Na het weekeinde reizen ze met elkaar, vader, moeder en Dave, naar Wenen, waar hij zal spelen in de stad. Hij wordt daar vaak gevraagd; in Weert is men zich daarvan niet bewust. Ook in Berlijn wordt hij erkend als een groot kunstenaar op zijn orgeltje; in België en zelfs in Japan wordt naar zijn muziek geluisterd.
Hier in Weert heeft hij lang gewerkt voor de sociale werkplaats, maar dat is niet goed gegaan. Hij raakte in de ziektewet en is nu al meer dan twee jaar thuis. Het liefst zou hij orgelbouwer zijn, maar zijn beperkt gezichtsvermogen en de beperkte motoriek in zijn handen maken dat niet mogelijk. Maar zijn gehoor is absoluut; hij kan heel precies zeggen hoe en op welke punten boeken voor de draaiorgels gekapt moeten worden, en waar welke elementen in een orgel juist functioneren, of juist niet. Bovendien spreekt hij met zijn orgelcollega’s foutloos Duits en Engels. Binnenkort spreken ze weer eens met de leiding van de sociale werkplaats… Maar het liefst draait hij zijn orgel. Zijn moeder geeft me een hand en fietst weer verder.
Dave staat in de volle zon, op het heetst van de dag. Ik leid hem naar de overkant van de straat, naar een plaats in de schaduw. Ik geef hem een flesje water en hij drinkt gulzig. Dave vertelt dat hij met regelmaat nieuwe muziekstukken laat maken voor zijn orgel. Recentelijk nog de popklassieker ‘A Whiter Shade of Pale’ van Procol Harum. Het is tijd om afscheid te nemen; ik wil de stedelijke musea nog bezoeken.
In het oude stadhuis is een museum ingericht over de Orde der Fransiscanen. Dat is voor mij een vreemde, onbekende wereld van strenge mannen, religieuze artibuten, meubels en schilderijen. Wat mij het meest verrast is de ver doorgevoerde structuur en machtsverhoudingen binnen de orde en de kerk. Dat, lijkt me, staat toch zo haaks op elke religieuze gedachte… Maar wie ben ik?
Onderweg naar de hoofdlocatie van het Weerter stadsmuseum, de Tiendschuur, achter de ruïnes van het oude, middeleeuwse kasteel, denk ik na over Dave en zijn orgel. Hij zet de toon in de stad; daar kunnen geen centrummanagers, geen politieagenten, stadsbewakers en schuinsmarcheerders tegen op. Je zou toch denken dat hij waardering zou kunnen en moeten krijgen voor wie hij is, wat hij kan en wat hij doet. Het tegendeel is het geval. Ik besluit dat ik Dave zal blijven volgen, zo goed en zo kwaad als het kan. En wie weet lukt het om hem een plaats te geven in de muziekschool waar hij kinderen kan lesgeven… Wie weet lukt het om hem een woonomgeving te geven waar hij veilig is, het naar zijn zin heeft en gezelligheid zal kennen.
In de Tiendschuur zijn Sije en Miek de beheerders. Zij vangen mij op, nemen de tijd om te vertellen over het museum, een klein stadsmuseum, net buiten het centrum. In een bovenzaal worden drie recent overleden Weerter kunstenaars met een In Memoriam getoond. De kleine tentoonstelling tekent de waardering van een gemeenschap, een kleine stad, aan drie lokale kunstenaars. Dat doet goed. De rest van het museum is een kleine, bescheiden tocht door de geschiedenis van de streek: van de mammoetkies uit de vroegste geschiedenis tot de materialen waaruit en waarmee pijpen werden gefabriceerd; van de lokale industrieën en de drukkerij van de familie Smeets. Ook is er de originele bestuurskamer van het college van burgemeester en wethouders van Weert nog in oorspronkelijke staat te zien. Tijdens de oorlog, lees ik in een begeleidende brochure, zetelde in deze kamer de Duitse bezetter…
Wanneer ik de ronde door het museum heb gemaakt vraagt Sije of ik de bestuurskamer goed heb bekeken. Ik dacht van wel, maar hij schudt het hoofd. In een hoek is een deur, die ik inderdaad niet opende…. Met een zwaai doet Sije dat voor me, en daar hangt, in een valse ruimte, het portret van Adolf Hitler, wat tijdens de bezetting hing op de plaats van het schilderij van de jonge koningin. Het schilderij in de verborgen, valse ruimte is verschrikkelijk en angstaanjagend. Ik heb het kippenvel op mijn armen. “Weet u, “zeg ik tegen Sije en Miek, “onlangs bezocht ik het Van Abbemuseum. Daar was een ruimte waarop met grote letters en veel geweld de vraag werd gesteld: wat is democratie? In die ruimte werd er een halfslachtig antwoord op gegeven. Maar je moet naar Weert om over die kwestie na te denken… Het Van Abbe kan van jullie iets leren.”
We praten nog een poosje na, ik krijg een kopje koffie en ga daarna op weg naar huis, dwars door het centrum van Weert. Dave is intussen naar huis, want onweer dreigt. Straks, op Koninginnedag, speelt hij langs de Koninklijke Route. Ik verheug me op de beelden, op de klanken en de tonen van Weert.
Onderweg in de trein hoor en zie ik alle beelden, alle gesprekken van de voorbije dagen opnieuw. De heer en mevrouw Rutjes tussen Valkenswaard en Leende, het meisje in de herberg op zoek naar werk, Maarten op het viaduct op zoek naar een nieuwe weg, de jonge arts, de staatssecretaris, Dave, zijn moeder, de kerk met de priesters en het in witte doeken gewikkelde kruisbeeld, en het museum met de valse deur en het gruwelijke portret… En die vraag aan het begin van deze etappe…. Hoe kom je er tussen?
Tot hier, morgen verder.
Hartelijkste groeten van
Jan