van Tiel naar Leerdam (deel twee)

II.
Culemborg aan de Lek is een mooie stad, met prachtige monumenten en indrukwekkend poort maar het mooist is toch de papklok, die gisteravond precies om vijf voor tien luidde. De papklok is een fenomeen uit de late Middeleeuwen toen burgers die zich buiten de stadspoort ophielden naar binnen geluid. Om tien uur gingen de stadspoorten dicht; voor het slapen gaan aten de mensen nog een bordje pap; vandaar, de papklok.
De eerste dag ontmoette ik een Poolse fruitplukster en een mevrouw die haar winkeltje zou gaan sluiten. Nu ga ik op weg naar Gispen, een beroemd Nederlands merk bekend van kantoorstoelen en meubilair. Het bedrijf is in 1916 in Rotterdam begonnen; de stoelen en tafels, de lampen naar de ontwerpen van W.H. Gispen waren vernieuwend en modern in elk opzicht. Gispen werd een begrip. Het bedrijf is nu bijna honderd jaar oud maar geldt nog steeds als vernieuwend en vooruitstrevend in elk opzicht.

Op het industrieterrein van Culenborg staat de fabriek van Gispen. Het bedrijf heeft 185 mensen in dienst. Er worden meubels bedacht en gemaakt en eigenlijk alles wat je nodig hebt voor de inrichting van een kantoor of een werkplek. Aan de grootste bedrijven, aan banken, ministeries maar ook aan de kleine zelfstandige en thuiswerkers worden door Gispen geleverd. Ik ben benieuwd naar dat bedrijf, naar het werk en de arbeidsomstandigheden en om die reden, dankzij de PvdA afdeling in Culemborg, heb ik een afspraak met Teus Verwolf, gereedschapsmaker en voorzitter van de ondernemingsraad.
Achter de receptie is een bedrijfsmuseum; daar kun je alle klassieke meubelen van Gispen aantreffen en realiseer je je hoezeer de ontwerpen bij de inventaris van dit land horen. Iedereen heeft ooit eens op zo,n stoel gezeten, achter zo,n bureau aangeschreven, op school, ergens in een kantoor of in een kantine.
Teus haalt me op en neemt me mee de fabriek in. Gispen maakt geen stoelen meer; dat doen de gebroeders van den Stroom in het naburige Asperen maar verder alles wat je in een kantoor nodig hebt. Kasten, tafels, wandscheidingen, hele werkplekken worden in serie geproduceerd en met de hand gemaakt en afgewerkt.
Teus Verwolf: “We werken gewoon overdag, acht uur. Het is wel een sector met enorme pieken in het werk. Nu moeten we binnen enkele maanden 4200 werkplekken realiseren in den Haag, met alles er op en er aan. Dat is een enorme operatie; we zijn verantwoordelijk voor het ontwerp, de productie, de inrichting en de logistiek.”
In de fabriekshal zijn metaalbewerkers aan het werk. Tafelbladen, kasten en wanden worden machinaal geproduceerd en met de hand waar nodig afgewerkt. Ronald die eigenlijk hoefsmid is en een gedreven ruiter, schuurt een ronde plaat metaal. Hij werkt in een beveiligd pak en ademt door een gefilterde slang. Dat is de veiligste manier om te werken. Teus Verwolf: “Wij hechten veel aan veilige arbeidsomstandigheden. Gispen staat er om bekend dat zij zo duurzaam en veilig mogelijk werkt. Dat geldt niet alleen voor de producten maar ook voor de arbeidsomstandigheden.”
Het personeel beschikt ook over een eigen personeelsfonds, vertelt Teus. Op dat fonds kun je een beroep doen voor onverwachte uitgaven die bijvoorbeeld niet door de ziektekosten verzekering worden gedekt. En in heel bijzondere omstandigheden kun je een extra eenmalig beroep doe op dat fonds; het bestuur beoordeelt dan zo,n aanvraag.”
De onderlinge solidariteit in het bedrijf bleek onlangs nog toen de dochter van een van de collega’s in de gevangenis belandde in Australië na een noodlottig verkeersongeval. Meer dan eenjaar zat het meiske vast; de kosten voor de advocaat liepen vreselijk hoog op. Het personeel van Gispen wilde haar collega helpen en in overleg met de directie leverde vrjwel iedereen snipperdagen in. Dat leverde tijd en geld op waardoor het mogelijk werd dat de vader zijn dochter in Australië kon bijstaan, tijdens het laatste proces.
Een paar jaar geleden opende Gispen een fabriek in China; daar werken ondertussen 80 werknemers. Ik vraag Teus of hij niet bang is dat de leiding van Gispen uiteindelijk niet de hele productie naar China verplaatst. “Nee, niet meer,” zegt de voorzitter van de ondernemingsraad. “We zien dat er ook nu hier, in Culemborg weer wordt geinvesteerd. En eigenlijk denk ik dat China de redding is voor ons bedrijf. We hebben in deze sector te maken met een scherpe concurentie en enorme pieken in het werk. Het is vaak hollen of stilstaan. Wanneer we op piekmomenten in Nederland extra capaciteit zouden moeten inkopen, zouden we de hoofdprijs moeten betalen en daardoor met verlies moeten werken. Nu met onze Chinese collega’s die ook daar volgens onze normen werken en dezelfde kwaliteit leveren, kunnen we het binnen Gispen houden en opvangen.”
Op mijn vraag of Gispen moeite heeft om personeel te vinden, vertelt Teus Verwolf dat het bedrijf nog een eigen bedrijfsschool heeft. Na het VMBO worden enkele jongeren intern opgeleid tot de gespecialiseerde vakmensen waaraan Gispen behoefte heeft.
Aan het einde van de ochtend neem ik afscheid en ga op weg naar Leerdam. De zon staat hoog en het is erg warm. Ik volg het fietspad door een industriegbied met talloze bedrijven en meubelwinkels. Bij een van de laatste huizen van Culemnborg tref ik meneer van der Heijden tegen, een meubelstoffeerder. Hij woont, vertelt hij, in het huis van zijn grootvader die het in 1904 liet bouwen. Zijn grootvader was boer; hij had vier koeien en een klein lapje grond. “Maar daarvan kon hij wel bestaan en zijn gezin onderhouden,” zegt van der Heijden. “Mijn vader werkte bij gIspen als fabrieksarbeider; mijn vrouw, die vijf jaar geleden overleed, en ik bekleedden meubels, stoelen, banken, wat je maar wilt. Mijn zoon werkt bij de brandweer. Dat is onze geschiedenis.”
In de keuken, waar de 66 jarige van der Heijden mijn waterflesje vult, wijst hij op een ingelijst artikel uit de lokale krant. Daarin wordt hij samen met zijn vrouw geeerd omdat hij 25 jaar voor dezelfde baas werkte. In Culemborg, vertelt van der Heijden, waren in het verleden wel 50 fabrieken en fabriekjes van meubelstoffeerders. Nu zijn er nog maar enkele over, weet hij. “Ons bedrijf werd verkocht en nieuwe directeur nam de zaak over. Hij begon eerst met een grote BMW te kopen. Daarna een nieuw huis, met alles er op en er aan en het bedrijf was al naar de vaantjes, voor we het in de gaten hadden.”
De voormalige stal waar vroeger de vier koeien stonden, is nu een bijkeuken, zo klein. Mijn waterflesje is gevuld; ik neem afscheid en loop verder over het fietspad, passer een nieuwe, grote kerk ‘een vrije gemeente op hervormde grondslag’ en steek het viaduct over de A2 en loop in de richting van de Diefdijk, uit 1277. Die dijk beschermt de Vijfheerenlanden en de Alblasserwaard tegen eventuele overstromingen in het rivierengebied. Het is zeker de mooiste dijk die ik tot nu toe op mijn tocht tegenkwam.
Af en toe buigt de dijk om een wiel, liggen links en rechts kleine boerderijen, veelal opgekocht door nieuwe rijken, die in Jeeps of grote BMW’s te hard, niets ontziend langs me racen. Zowel die woonboerderijen als de erven er om heen, zijn parodieën op het boerenbedrijf. Ik zag op enig moment een mevrouw met een vegertje het erf aan schuieren alsof ze een fotograaf voor Landleven of Buitenleven kon verwachten. Zou mevrouw mirabellenjam koken, als ultiem geluk van ‘buiten leven’ den ik, terwijl ik over de hoge dijk wandel en de zon zo ongenadig fel schijnt.

Na een bocht van de dijk passeer ik twee oude panden, uit het laatste kwart van de zeventiende eeuw, het Dordtse Huis en het Kruithof gebouwd van gele ijsselstenen. Het eerste was een voormalig logement van de bestuursleden van het waterschap van de Alblasserwaard en het Kruithof is een boerderij op, in en aan de dijk gebouwd, met een bemoste rieten kap. Ik loop om de boerderij heen en zie tot mijn geluk dat het nog in bedrijf is. Achter het huis zit boer Wim die jarig is en vier jongens uit de buurt, de broertjes Floris, Marien en Kees den Besten en Rudolf Rosa die Wim geholpen hebben met het hooien. Wim is fruitboer; de vijftien koeien die hij in de oude stal hield, heeft hij drie jaar geleden opgeruimd, vertelt hij. Wim heeft nu eenmaal geen computer, en met alle regels werd het houden van de dieren niet langer meer mogelijk en bleek het niet rendabel. “Fruit stond voor mij toch altijd op een,” legt Wim uit, wanneer hij me de oude lege stal laat zien. “Maar je bent dat leven en de lucht wel kwijt.” Even schudt hij zijn hoofd. “Soms denk ik,”zegt hij, “dat we in dit land zijn doorgeslagen. Natuur en cultuur maken dit landschap tot wat het is. Nu wordt alles uit elkaar getrokken. Dat is niet goed; het gaat om de balans. Natuur en cultuur horen samen.”
De jongens achten Wim hoog; ze maken plezier met elkaar en genieten van het werk op de boerderij. De een studeert milieukunde, de ander is leraar geschiedenis, de volgende huisschilder en de jongste van het stel, Marien, zit nog op het VMBO in Leerdam. Wim, vertellen ze, is een belezen man; vele duizenden boeken heeft hij in huis. Alles netjes geordend, geschiedenis, staatshuishouding, politiek, streekgeschiedenis, literatuur, theologie. En ja, Wim heeft ook een eigenaardigheid weten ze. Hij spaart jasjes, boerenjasjes. Honderden heeft hij er, keurig naast elkaar opgehangen.
Ik mag de boerderij zien en ontdek in de vele kamers en tussenverdiepingen een bijna voorbije wereld waarin alle moderniteit en luxe ontbreekt.
Op weg naar Leerdam denk ik na over alle ontmoetingen, de Poolse Emilka, mevrouw van der Hooven, Teus Verwolf, bij Gispen, de geschiedenis van meneer van der Heijden en de kleine fruitboer en de jongens die hielpen met hooien en straks in de Linge springen om te zwemmen. Alles bij elkaar laat het zien waar Nederland staat, wat gewonnen en wat verloren wordt.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Tiel naar Leerdam (deel een)

Tiel-Leerdam.- Nu de ergste hitte geweken is, vervolg ik de voettocht van Tiel in noordwestelijke richting en de komende maanden zal ik steeds meer westwaarts lopen, richting Rotterdam, den Haag, Leiden om met een boog door het Groene Hart naar de Zuid Hollandse en Zeeuwse eilanden te trekken. Volgend jaar, op zaterdag 2 februari eindigt mijn tocht in de Hertogin Hedwigepolder, voorbij Hulst. De komende maanden zal ik, voor zover het toeval niet anders beschikt, werk, arbeid en arbeidsomstandigheden als rode draad door mijn wandelingen weven… Nu, op naar Culenborg…
De eerste vraag waarop ik antwoord wilde krijgen is de vraag of ten westen van Tiel nog boomgaarden zouden zijn. Of, anders gezegd, de Betuwe nog steeds de fruitschuur van Nederland zou zijn? Vanaf het station wandelde ik in noordelijke richting, voorbij het streekziekenhuis en door een van die vele anonieme wijken uit de jaren zeventig, die je overal tegenkomt in Nederlandse plaatsen. Het is in die wijken stil en je ziet er vrijwel nooit een mens. Nu alleen, zag en hoorde ik een man,wellicht net gepensioneerd, met een grote bladblazer. Als Napoleon op St. Helena stapte hij door zijn tuin; het rumoer was tot aan de rand van de wijk hoorbaar.
Even buiten Tiel, voorbij de kronkelende Linge en het viaduct over de snelweg richting Nijmegen, zie ik in de verte tot mijn vreugde een fruitstalletje, zoals je die vroeger overal zag in de Betuwe. Dus toch nog, dacht ik. In het stalletje verkocht Emilka me een doosje pruimen. Emilka vertelde dat ze in Lienden fruit plukte en uit Polen kwam. Tot haar spijt sprak ze maar een paar woordjes Nederlands. Ze wenste me een goede voetreis toe en gaf me nog wat kersen mee. Die, bedacht ik, zou ik met de pruimen mee nemen voor de PvdA-ers die me vanuit Culemborg aan het einde van de middag tegemoet zouden komen.
Onderweg door de Betuwe zie ik voornamelijk velden met mais en heel af en toe een boomgaard. Het beeld van de grote fruitschuur van Nederland is niet langer houdbaar, ook al komt nog steeds een kwart van het Nederlands fruit uit het rivierengebied. Ik wandel over een fietspad in de richting van Buren; de zon staat hoog en het is warmer en vochtiger dan ik had voorzien. Drijfnat ben ik na anderhalf uur.
Buren is een mooi stadje in het hart van de Betuwe; het heeft een bijzondere geschiedenis en is nauw verbonden met het Huis van Oranje. Willem van Oranje trouwde in 1551 met Anna van Buren in de Sint Lambertuskerk; koningin Beatrix is gravin van Buren. Die lange geschiedenis zie je terug in de vele monumentale panden in het kleine stadje. Een van de laatste winkels is de speelgoed winkel van mevrouw van der Hooven. Nog twee dagen is de zaak open; daarna sluit ze de deur van de winkel na 47 jaar voorgoed. Mijn vorig jaar overleden moeder die in het nabij gelegen Gorinchem woonde, kwam hier graag, kocht speelgoed voor de kleinkinderen en voor zichzelf blikken en opwindbaar speelgoed.
Mevrouw van der Hooven vertelt dat de lasten van de winkel eigenlijk niet meer zijn op te brengen. De gemeente belast haar jaarlijks met 440 euro riololrecht, terwijl er in de winkel geen wc is, geen aanrecht, zelfs geen waterleiding. “Waarom moet ik dan rioolrecht betalen, en zoveel, ” vraagt ze zich af. “Ik woon naast de winkel, gewoon thuis. Daar betaal ik maar een schijntje van het zelfde bedrag, terwijl ik daar wel beschik over alle sanitair en twee badkamers. En in deze winkel niks, en dan zoveel keer meer betalen…” Onlangs nog kreeg ze van Buma Stemra een rekening van 175 euro omdat ze in haar winkel soms een klein radiootje aan heeft staan. “Ik heb hen nu een briefje geschreven dat de winkel dicht gaat en dat ik niet zal betalen,”zegt ze. “En ik heb dan ook geen last meer van de BTW verhoging; daarmee maakt de overheid het nog moeilijker.” Mevrouw van der Hooven haalt haar schouders op. Het is genoeg geweest; een opvolger voor de winkel is er niet.
Onderweg, op het fietspad word ik aangesproken door Corrie en Trees die me vragen waar ik toch het fruit heb gekocht. Tot hun teleurstelling hebben de dames uit Culemborg geen stalletje kunnen vinden. Wanneer ik vertel over het stalletje van Emilka, dichtbij Tiel, reageren ze wat teleurgesteld; dat is nog een heel eind, ook op de fiets. Ik gbied pruimen aan en wat kersen. Dat vinden ze leuk, Trees en Corrie, die me wijzen op het grote Bluesfeest, zaterdag in Culemborg. “Mijn zoon organiseert dat,”zegt Trees trots. “En blues is leuk, hoor.”
Bij Zoelmond word ik aangesproken door een heer, een meubelfabrikant. Hij heeft zijn zaak verkocht, net voor de crisis. Zijn vrouw is overleden en nu, wanneer hij zin heeft, pakt hij een vliegtuig ‘naar de zon’. We staan vlakbij een verkiezingsbord en de man, een VVD stemmer, spuugt zijn gal over minister president Rutte, die daags voordien, iedere werkende kiezer duizend euro netto heeft beloofd. “De leugenaar,”moppert de meubelmaker. “We zouden eigenlijk moeten besluiten om met z,n allen niet te gaan stemmen.”
Even later tref ik de Culemborgse PvdA raadsleden Marinka Mulder en Jur Marringa en afdelingsvoorzitter Wim Holleman en samen lopen we op naar het mij onbekende maar prachtige Beusichem. Daar rusten we even uit, in de schaduw op een terras aan een schitterend marktplein omgeven door prachtige gevels. We spreken we over de zorg, over de problemen in het VU medisch centrum waar artsen elkaar het leven zuur maken, over onderwijs en de oppositierol van de PvdA in Culemborg. Dat laatste is een nieuwe situatie, sinds de vorige gemeenteraadsvergadering; Marinka en Jur vinden die nieuwe rol plezierig. “We gaan de wijken in, spreken met de mensen en dat bevalt eigenlijk heel goed,”erkent Jur Marringa, die in het verleden wethouder was.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Rhenen naar Tiel … Vluchten of rustig afwachten (deel twee)

II.
Ik keer terug naar Opheusden. Nabij het station spreek ik de mannen aan die op twee bankjes zitten en kijken naar het gaande en komende verkeer. Ze zitten hier elke dag, hebben vast patronen, vrolijke gesprekken en weten wat er te koop is in de wereld. De mannen op dit Bankje van Waarde maak je niets wijs. Ze vertellen me over de aard het dorp met vier verschillende protestantse kerken en de Molukse gemeenschap en over zondagsrust. Over de Euro zijn ze uitgesproken: dat gaat mis; dat weten ze zeker. De helft van ‘ons geld’ zijn we al kwijt, of de Euro nu valt of niet. ‘We zitten op een glijbaan en telkens wanneer ze de Euro proberen te redden, wordt het erger. We gaan steeds sneller naar de afgrond.,’ zegt een van de mannen, terwijl de anderen zwijgend instemmend knikken. Wanneer er een dame op een fiets passeert, met een opwaaiende rok, draaien alle hoofden van de mannen mee. ‘Je mag alleen maar kijken,’ zegt een van de mannen tegen een van zijn vrienden. Er wordt uitbundig gelachen.

Even later wandel ik een kleine boekhandel binnen, op zoek naar een nieuw schrift met een harde kaft en wie weet een klein actueel boekje over de Betuwe. De boekhandel van de heer en mevrouw van Eck is heel bescheiden; je vindt er Bijbels, psalmenbundels, biografieën van theologen en dominees, een enkele streekroman en verder boeken over de streek, en lokale geschiedenissen. En natuurlijk breiboeken, schriften, agenda’s en de kalender van 2013 zijn ook al gearriveerd.
Mevrouw van Eck laat me prachtige schriften zien n mooie maar loodzware boeken over de Betuwe en meneer van Eck nodigt me even later uit in zijn kantoor en biedt me zijn mooie stoel aan. Beiden spreken me over hun geloof, protestants, zwaar orthodox Nederlands Hervormd. De boekhandelaar en vrouw zijn er van overtuigd dat de mens uit zonde is geboren en slechts een enkeling wordt uitverkoren. Nee, ze kijken geen televisie; dat hebben ze echt niet nodig en als je niet weet wat het is, kun je het ook niet missen, vertrouwt mevrouw van Eck me toe. Beiden zien zo ook wel wat de toestand in de wereld is, en hoezeer de media alles beheersen. Meneer van Eck betreurt het toch zo dat het protestants geloof verdeeld is. “Er zijn hier zelfs basisscholen met verschillende strekking en de kinderen van iedere school is er van vast overtuigd dat zijn of haar school de beste is en de ander slecht. Daar begint het al,” zegt de heer van Eck. “Wie God’s woord kent, weet wat er gaat gebeuren”, zeggen ze. Het staat allemaal geschreven, weten ze.

’s Avonds overnacht ik in de boerderij van Evert Reyers, wiens 55 melkkoeien dag en nacht buiten blijven en melk leveren voor de Leerdammer kaas. Hij is de laatste van de koeienboeren in Opheusden. Zijn collega’s zijn overgeschakeld op het kweken van bomen. Een enkeling is begonnen met kippen, die met duizenden over een akker scharrelen. Evert vertelt dat hij geen opvolger heeft en op enig moment zijn boerderij zal stoppen. Hij heeft nog altijd plezier in het werk en doet er alles aan om het publiek te informeren over zijn bedrijf en de landbouw; hij zette tien jaar geleden vereniging op voor natuurbeheer. Maar hij is somber, ook al doet het werk op het land hem zoveel plezier. “Soms,” zegt hij, “vrees ik dat we in Nederland niet meer zien wat de betekenis is van de landbouw. Het lijkt er op alsof de samenleving het niet meer nodig vindt dat we voedsel produceren. En eigenlijk is het nog veel erger. Ik heb wel eens het idee dat we denken dat we alles uit het buitenland kunnen invoeren en zelf niets meer hoeven te doen. De steenfabrieken zijn weg, het fruit, de textiel, de scheeepsbouw, het leer…Daf. Fokker, alles waar we goed in waren.” Wat Reyers ten zeerste betreurt is de verdeeldheid binnen de agrarische sector.
De volgende dag staat de zon al hoog wanneer ik tegen negen uur richting Dodewaard wandel. Het wordt een warme dag, realiseer ik me. Dat is bijnzonder; extreme warmte of koude heb ik eigenlijk nog niet ontmoet, sinds ik 3 februari vorig jaar uit Kats vetrok.

Bij Eldik, een buurtschap nabij Ochten, zie ik twee mannen en een vrouw voor hun huis in de schaduw zitten. Ze nodigen me uit even uit te rusten; ik ben dan al meer dan twee uur onderweg. Andries van Laar is vrachtwagenchauffeur in ruste; zijn vriend Peter Heykamp is paardenhandelaar en Ria Koopman heeft een hersenbloeding gehad; Andries zorgt nu voor haar. Wanneer Andries haar bemoedigend zegt dat alles zal goed komen, glimlacht Ria even.
Andries heeft een oude camper, een kleine Volkswagenbus in zijn voortuin, en een bootje op een trailer. Vervelen de ritjes met de camper; dan gaat het bootje naar het water; de Linge is vlakbij. Verveelt het bootje, dan blijft hij lekker thuis.
Peter en Andries vertellen me over de veranderingen in de Betuwe. De boomgaarden in de buurt zijn jaren geleden gerooid en de fruittelers werden bomenkwekers. Maar in de boomkwekerijen gaat het nu ook weer slecht, weten de twee vrienden. Eigenaren van de kwekerijen hebben de grootste moeite om hun bedrijf overeind te houden. Maar of het hen lukt is de vraag, denken ze. De export is vrijwel stil gevallen; betalingen blijven uit. Beiden kennen een boomkweker die in de fabriek is gaan werken om een faillissement van zijn bedrijf te voorkomen. Of dat zal lukken… beide mannen zijn somber over de economie. Peter meent dat het verstandig is om je spaargeld vast te houden en rustig te kijken wat er de komende jaren gaat gebeuren. Andries beveelt aan om te beleggen in een huis. “Een huis wordt altijd meer waard,” weet hij. “Je moet denken in termijnen van dertig jaar. Wanneer je het op de bank zet, beur je te weinig rente om de geldontwaarding en belasting te betalen… dan boer je achteruit.”
Andries schuift op zijn stoel. Hij, eenvoudige vrachtwagenchauffeur, begrijpt niet dat de ‘hoge heren’ en de ‘dure economen’ de Eurocrisis niet kunnen oplossen. Zo ingewikkeld is het niet, volgens Andries. In zijn plan speelt de Europese Centrale Bank een centrale rol in de controle van de overheidsfinanciën. “Wanneer alle landen daar hun geld stallen en een redelijke rente krijgen over een looptijd van dertig jaar, kunnen we makkelijk alle schulden opvangen van landen met een tekort. Die krijgen dan geen obligaties maar leningen met een korte looptijd en een heel lage rente. Dan sturen we drie slimme mannetjes naar zo,n land om de boeken op orde te krijgen en binnen tien jaar zijn ze er dan weer boven op. Dat kan ik zelfs verzinnen, een eenvoudig chauffeurtje” zegt hij, “want die Euro moet blijven. Het houdt de landen bij elkaar. Maar ja, de hoge heren hebben allemaal een eigen wil en eigen belangen. Die lossen het niet op.” “Daarom,”herhaalt Peter, “is het verstandig om rustig af te wachten en je geld vast te houden. Huizen en grond zijn hier veel te duur; daar moet je niet in investeren.”

Het praatje in de schaduw in Eldik heeft me nieuwe krachten gegeven en ga weer verder, richting Ochten, een dorp van 4500 inwoners aan de Waal. Of het door de vakantie komt of het middaguur weet ik niet maar veel Ochtenaren kom ik niet tegen. Bij bakker Ad Bos loop ik even binnen en koop er twee krentenbollen, zoals altijd onderweg. Tot mijn verdriet mocht ik niet langs komen bij het Nederlands Bakkerij Centrum in Wageningen; ik had zo graag willen praten over de ontwikkeling van het bakkersvak en alles wat daarbij hoort… maar ja… je kunt ook niet alles realiseren. De bakkerij in Ochten is groot en modern en de mevrouw in de winkel vertelt dat zij ook leveren aan het ziekenhuis in Tiel en een verzorgingstehuis ‘omdat in een klein dorp als Ochten eigenlijk te klein is voor een zelfstandige bakker.’
Op de dijk langs de Waal eet ik mijn broodjes op en wandel verder door de Betuwe in de richting van Echteld en Tiel. Het is warm; het lijkt alsof iedereen schuilt tegen de zon. Af en toe nog passeer ik een boomgaard; een keer een stalletje met kersen. De enige boomgaard is verwaarloosd en het huis verlaten. Elke vijf stappen valt een druppel zweet van mijn neus.
In de gras kant zie ik briefjes van 100 euro liggen, zeker acht. Even maakt een grote opwinding zich van me meester…. Zou ik een schat vinden? Wat te doen? Waarom ligt dat hier zo, terzijde van het fietspad? Maakt de hitte zich van me meester? Twee meisjes fietsen langs en lachen wanneer ik ze wijs op de verwaaide Euro’s. Het zijn ook maar servetjes; het lijkt net echt maar waarde is het niet…
In Echteld drink ik een kopje thee en loop dan verder het laatste rechte eind naar Tiel. Eens daar aangekomen vraag ik een mevrouw en meneer de weg naar het station. Dat blijkt nog 20 minuten lopen maar meneer Bosman biedt me aan even weg te brengen, in zijn auto. Hij houdt van het onderwijs en verhalen vertellen; zijn dochter is dramadocente. Hij zelf is ook een onderwijsman, een gymnastiekleraar en zijn vrouw was kleuterjuf in Amsterdam-Zuidoost. Ik vertel over mijn ervaringen van de voorbije dagen, over de dieren die de Grebbeberg opvluchten wanneer ze vermoeden dat het water op komt en de zorgelijkheid van de mensen over het voortbestaan van de Euro. Meneer Bosman glimlacht over dat laatste. “Het is zeker dat twee landen de Eurozone verlaten,” zegt hij. Ik schrik; dat nieuws heeft me nog niet bereikt. Door het wandelen ontgaat me twee dagen per week het snelle nieuws. Maar dit had ik niet verwacht. Meneer Bosman is zo stellig; wellicht heeft hij laatste nieuws gehoord. Dan zegt hij: “Europa heeft haar christelijk sociale wortels ontkent en daarvoor wordt een prijs betaald. Onvermijdelijk.”
In de trein bezie ik mijn slimme telefoon die zich verbindt met het wereldwijdeweb: geen verrassend nieuws gemist. De trein zal straks vertrekken; ik wacht rustig af.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Rhenen naar Tiel. …. Vluchten of rustig afwachten (deel een)

Opheusden.- Vanaf het station in Rhenen wandelen gezinnen in de richting van Oudehans Dierentuin. Jonge vrouwen, luchtig gekleed, duwen kinderwagens; de mannen hebben tattoos op hun armen en in de hals, piercings in de wenkbrauw en een shagje in de mond. De kinderen zijn te zwaar, veel te zwaar, en zijn uitbundig zoals kinderen zijn wanneer ze dagje uit gaan naar de dierentuin en de speeltuin. Op de doorgaande staat een eindeloze rij auto’s in de file. Al die mensen gaan ook naar Ouwehands; vandaag is het tweede kaartje gratis. “Wij komen uit Middelharnis,” vertellen een jonge vader en moeder, met een slapend dochtertje in een wandelwagentje. “Zomaar, voor een dagje. Het is toch weer eens wat anders.”
Naomi Woltring, verbonden aan de Wiardi Beckman Stichting, en ik wandelen verder, in de richting van de Grebbeberg. We wandelen over een fietspad maar zien, juist voor het pad zich voegt terzijde van de doorgaande snelweg, aan de overkant een hekje wat toegang biedt tot het natuurgebied op de beroemdste berg van Nederland.
De Grebbeberg is natuurlijk geen echte berg. Het is een stuwwal die zich vanaf de Neder-Rijn opricht, ongeveer tot 66 meter. De Grebbeberg is bebost, met eiken en staat in directe verbinding met een natuurgebied in de uiterwaarden van de Neder-Rijn, de Blauwe Kamer genaamd. In dit gebied, een voormalige uiterwaard, stond vroeger een steenfabriek. De putgaten, waar klei gewonnen werd, zijn nu waterplassen die, omdat de zomerdijk werd weggenomen, in directe verbinding staan met de rivier.
Vanaf de Grebbeberg heb je een vorstelijk uitzicht op het vlakke rivierenlandschap, op de Neder- Rijn en de Betuwe. Voor ons strekt het groene vlakke laagland zich uit tot aan de horizon. Het lijkt zo, vanaf de Grebbeberg een hele hoogte, maar in werkelijkheid is het helft van de hoogte van de Euromast in Rotterdam.
Toch wordt de tragische geschiedenis van de Grebbeberg bepaalt door haar plaats in het lage land. DE Grebbeberg is door de eeuwen heen een ideaal uitkijkpunt voor krijgsheren, van de ridders tot de soldaten die in de meidagen van 1940 geacht werden het Duitse leger te weerstaan.
Naomi en ik dalen een trap af die door de bossen naar de voet van de stuwwal leidt en volgen een pad dat uitkomt bij een aansluitend natuurgebied, de Blauwe Kamer. In tegenstelling tot de drukte en de file voor Oudehands Dierenpark komen we hier, in het natuurgebied vrijwel maar op een enkel moment iemand tegen.

In het bezoekerscentrum van het Utrechts Landschap vertelt een vrijwilliger dat de steenfabriek in de uiterwaard in 1975 gesloten werd. “Het was niet langer rendabel,” vertelt de oudere heer, terwijl hij vruchteloos probeert om een nieuwe beamer in werking te zetten. Hij zet zijn trap in de hoek en wijst op een luchtfoto van het gebied. “We hebben de zomerdijk weggehaald. DE rivier heeft zo ruimte gekregen en kan haar gang gaan. Er lopen Schotse runderen en koninkspaarden vrij rond. Wanneer zij onraad vermoeden, opkomend water bijvoorbeeld, kunnen de dieren via een pad de Grebbeberg opvluchten. Het bijzondere is dat beesten precies voelen wanneer het water komt; we hebben foto’s dat de runderen en paarden in de bossen schuilen, halverwege de Grebbeberg.”
Voorbij het bezoekerscentrum, in de schaduw van een wild, is een picknick plaats waar Naomi en ik onze boterhammen opeten en een hoge en wijde blik hebben over het gebied. In de verte zien we enkele runderen grazen, een jonge stier zoekt verkoeling in het ondiepe water. Af en toe passeren bezoekers die over een knuppelpad het natuurgebied in wandelen. Een opa en een oma wijzen hun kleindochter op wilde bloemen en een jongen met een vlindernet buigt zich in het gras over iets wat klein moet zijn en kruipt.
Naomi herinnert zich dat voor de grote vloedgolf in Azië, enkele jaren geleden, dieren tijdig waren weggevlucht en zichzelf op hoger gelegen gebieden in veiligheid hadden gebracht. Zouden mensen niet ook naderend onheil voelen aankomen, vraag ik mezelf af, ook al weet ik dat dit niet het geval was, toen de tsunami op de kusten sloeg van zuid oost Azië.
Wanneer we wat uitgerust zijn, wandelen we naar de pont, die ons over de Rijn brengt, naar Opheusden. Via de dijk wandelen we het dorp in en bij het station nemen we aldaar afscheid.
(wordt vervolgd)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Utrecht naar Rhenen… Over taal en achterstand (deel twee)

II.
Een eindje verderop in de wijk, in een portiekwoning in een van die verwaarloosde woonblokken van corporatie Mitros is de VoorleesExpress gevestigd. De VoorleesExpress is initiatief van twee zusjes, Anne en Marieke Heinsbroek. Zij kwamen in 2004 in Kanaleneiland terecht en schrokken van de taalachterstand bij veel kinderen in de wijk. Ze bedachten een eenvoudig plan: je zou kinderen met een taalachterstand bij hun thuis gedurende een half jaar, eens per week moeten voorlezen. Ze zochten in de vriendenkring de eerste vrijwilligers en gingen in 2006 met het project van start. Ze belden aan, huis aan huis en vonden zo de eerste gezinnen. Dat was niet eenvoudig maar na de eerste goede ervaringen deed mond tot mond reclame de rest. Intussen is de VoorleesExpress een succes, niet alleen in Utrecht maar al in 14 andere plaatsen in het land. Er is een professionele organisatie met goede contacten met scholen en bibliotheken en vrijwilligers worden begeleid en voorbereid. Het project wordt ondersteund met subsidies en bijdragen van uiteenlopende fondsen. Prinses Maxima, beschermvrouwe van het Oranjefonds, heeft haar waardering uitgesproken voor het initiatief.
De zusjes Heinsbroek zijn, wanneer ik aan bel, op vakantie maar Erin van Weijer, filosofe, is werkzaam als onbetaald ‘trainee communicatie’ en Sanne van Viegen, verantwoordelijk voor de VoorleesExpress in Utrecht, ontvangen me allerhartelijkst. Beiden zijn als vrijwilliger, als voorlezer, bij de Voorlees Express begonnen. Sanne die een achtergrond heeft in het maatschappelijk werk, geniet van het werk voor de VoorleesExpress. Mensen met verschillende achtergronden en leefwerelden komen hierdoor bij elkaar. “Veel mensen in Utrecht zijn nog nooit in Kanaleneiland geweest en kunnen zich de omstandigheden niet voorstellen waarin veel gezinnen hier leven. De verschillen zijn ook zo groot. Hier leeft een heel gezin in een ruimte die net zo groot is al de oppervlakte van een enkele slaapkamer, elders in de stad. Voor sommige vrijwilligers die als voorlezer beginnen, is het een volkomen onbekende wereld waar zij terecht komen; soms zijn zij geschokt wanneer ze voor het eerst geconfronteerd worden met de levensomstandigheden waarin kinderen opgroeien. Het bijeenbrengen van die verschillende achtergronden is een van de vele mooie kanten van dit project,” legt Sanne uit.“Maar het mooie is, in deze tijd dat we een wachtlijst hebben met vrijwilligers. Mensen willen dolgraag iets voor anderen doen en in contact komen met elkaar.”
Kinderen hebben een enorme baat bij het project. De samenwerking met scholen in de wijk is in de loop der jaren intensief geworden. Kinderen met taalachterstanden worden zo opgespoord. Ouders zijn blij met de komst van de voorlezer. Vaak worstelen zij met het Nederlands en kunnen zich in een bibliotheek niet redden. De vrijwilligers van de VoorleesExpress nemen hen mee naar de bibliotheek en stimuleren de ouders om zelf voor te lezen, desnoods in de eigen taal.
Wanneer ouders niet kunnen lezen en schrijven wordt hen geleerd met prentenboeken voor te lezen. Zij beschikken vaak wel over een grote vertelcultuur, en kunnen op die manier ook best taalspelletjes doen met hun kinderen. Na afloop van de twintig weken ontstaan niet zelden tussen de voorlezers en de gastgezinnen blijvende vriendschappen. De kinderen krijgen na het half jaar een diploma en weten de weg in de bibliotheek.
De bezuinigingen die alom worden doorgevoerd hebben vanzelfsprekend een groot effect op het welzijnswerk. De VoorleesExpress redt het nog. Bescheiden subsidies worden toegekend, al gelden zij steeds een jaar. Ook vanuit de verschillende fondsen wordt het initiatief nog steeds ondersteund maar kwetsbaar is het, zoals alles in crisisjaren. Aan het enthousiasme van Erin en Sanne doet het niets af, integendeel. Ze wijzen me op andere projecten die vanuit het kleine kantoor werden opgezet, “de Boer op” en “Schipper, Mag ik overvaren”. Met de Boer op werden kinderen uit Kanaleneiland in contact gebracht met boerderijen uit de omgeving; op verzoek van Rijkswaterstaat werd het project Schipper Mag ik overvaren ontwikkeld om het wederzijdse begrip te vergroten tussen de kinderen van Kanaleneiland en binneschippers die langs de kade van het Amsterdam-Rijnkanaal afmeren. Bij al die projecten gaat het om het verbinden van mensen.
Uren zou ik aan de gezellige tafel willen blijven praten maar ik moet verder. Ik neem afscheid en wandel de wijk in, naar het het Amsterdam-Rijnkanaal. Het regent; kinderen klauteren op een nieuw aangelegd veldje. Ze vertellen me dat ze niet op vakantie gaan.
Buiten Utrecht word ik voor het eerst op deze voettocht van de weg gereden, terwijl ik over de paralelweg wandel, langs de snelweg van Utrecht naar Arnhem. Een jonge vrouw, in een blauwe Peugot 107 rijdt zo hard, recht op me af dat ik geen tijd kreeg bang te worden; ze kijkt me een ogenblik aan. Terwijl ik weg spring, raakt ze me mijn arm. Ik draai me om, kijk haar na en zie dat je afslaat bij een camping, die ik eerder passeerde. Minuten later pas, breekt het angstzweet me uit.
Ik wandelde naar Odijk, een klein dorpje ten oosten van Utrecht. Aan mevrouw Hafkamp, een vriendelijke dame op een fiets, vraag ik de weg en we raken aan de praat. Wanneer ik haar over Kanaleneiland vertel, kijkt ze afwijzend maar wanneer ik vertel over de VoorleesExpress en de taalachterstand ter sprake breng, komt het gesprek echt op gang. Ze heeft haar leven in de verpleging gewerkt, blijkt geboren in Eijsden, Limburg en heeft een groot deel van het leven in Drenthe gewoond. Nu, in Odijk heeft ze het naar de zin, zeker, zegt ze.
En dan vertelt ze over een vriendin, die in een deftige plaats woont, waar heel dure huizen staan en de hypotheken hoo zijn. Die vriendin geeft bijles aan kinderen met taalachterstand, kinderen uit de hoogste kringen waarvan de ouders geen tijd hebben om voor te lezen of uberhaupt tijd hebben om iets met hen te doen. “Het is schrijnend,”zegt mevrouw Hafkamp, “dat ouders die zo hoog zijn opgeleid en zoveel verdienen hun kinderen verontachtzamen, zo dat ze zich nauwelijks ontwikkelen en binden.”
De volgende dag wandel ik verder, via Driebergen, Doorn en Amerongen naar Rhenen. In Driebergen passeer ik een monument van de katholieke priester en politicus Herman Schaepman; aan de overkant van de straat is een euro winkel. Je kunt hier tweedehands boeken vinden en een overvloed aan kleding, alles voor een euro per stuk. Blijkens waarschuwen aan de schappen zijn er nog mensen die boeken en kleren pikken. Dat wordt door de vrijwilligers in de winkel betreurt: de opbrengst komt ten goede aan gevluchte studenten.
Wanneer ik in Driebergen in een winkelstraat even uitrust op een bankje, passeert een mevrouw op een fiets. Ze steekt haar middelvinger naar me op. Waarom is me onduidelijk; misschien las ze net voor ze op de fiets stapte nog een oude Opzij.
Bij bakkerij de Koornaar in Doorn koop ik twee krentenbollen en Heuvelruggetjes, de specialiteit van het huis. De bakkerij is al in gebruik sinds 1885; meer dan dertig jaar is de bakkerij nu van de familie van Beugen.
Het is een lange, saaie weg richting Rhenen. Je ziet er veel villa’s met oprijlanen, kantoren van adviseurs en coaches, allemaal even indrukwekkend, allemaal even deftig en veelal gesloten. Onderweg denk ik aan de kinderen in Kanaleneiland waarvan de meesten niet of nooit met vakantie gaan, en aan de kinderen van de deftige mensen die niet worden voor gelezen.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Utrecht naar Rhenen… over taal en achterstand (eerste deel)

Utrecht- Rhenen.- Over Kanaleneiland valt veel goeds te vertellen, ook al komt de Utrechtse wijk alleen in het nieuws met ellendige voorvallen. Daags na mijn bezoek aan de wijk werden burgers uit hun huis gezet of de toegang tot hun woning ontzegd. Het asbestdrama kleurde de nieuwsarme weken van de zomer van 2012 in Kanaleneiland. Maar naar het verdriet van Kanaleneiland was ik niet op zoek; ik wilde de andere kant zien.
Het was daags voor het begin van de Ramadan dat ik Kanaleneiland arriveerde. Het was een benauwde, klamme dag met af en toe zware regenbuien. Kanaleneiland is een ruim opgezette, lichte wijk met grote kenmerkende woonblokken uit de jaren zestig uit de vorige eeuw. Het ligt tegen het Amsterdam-Rijn kanaal aan en er wonen ongeveer 15.000 mensen. Het merendeel heeft een allochtone achtergrond en van die grote groep komt bijna tachtig procent uit Marokko, vertelt me Fabrizio, die ik toevallig tegenkom en beheerder is in de wijk, in dienst van woningbouwcorporatiePortaal. Portaal is een van de drie woningbouwcorporaties in Kanaleneiland. Wie welke blokken en welke huizen beheert, is voor een buitenstaander niet te zien; wat ze delen is ernstig achterstallig onderhoud. De corporaties in Kanaleneilkand hebben jarenlang huurpenningen geïnd maar het onderhoud verzaakt, weloverwogen, welbewust. De komende jaren worden er veel huizen en blokken gesloopt en herbouwd; andere panden worden gerenoveerd.
Fabrizio neemt me mee naar het Kidscafé. Dat heeft hij jaren geleden opgezet, in een leegstaande ruimte, nabij een klein winkelcentrum. In het Kidscafé konden kinderen uit de buurt computeren, en wat huiswerk maken. Fabrizio is wat trots op het initiatief. Het is al jarenlang een succes; kinderen komen er graag. Veel kinderen in Kanaleneiland groeien op in gebroken gezinnen en de grootste armoede. Dan is een Kidscafé van de huurbaas iets moois; het biedt Fabrizio de mogelijkheid om alle kinderen uit de buurt te leren kennen en een vertrouwensband op te bouwen. Het Kidscafé is intussen overgenomen door vrijwilligers van de kerk in de wijk.
Er zijn veel organisaties en instellingen actief in de wijk, vertelt Fabrizio. Iedereen heeft het beste met de mensen voor maar iedereen heeft een eigen inzet, aanpak en strategie. Dat botst wel eens en is niet altijd even effectief. Er is regelmatig overleg in de buurt, met alle partijen, maar desondanks werkt iedereen op een eigen eiland.
“Het is eigenlijk jammer,” zegt Fabriozio, nadat hij bij de winkels een paar jongeren aansprak, “dat Kanaleneiland alleen op een negatieve manier in het nieuws komt. Nooit hoor of lees je goede verhalen van hier; die zijn er namelijk genoeg. Als je het maar wilt zien, en als je de wijk en haar bewoners maar wilt begrijpen. Dat kost tijd en energie maar het is de moeite waard. We doen hier elke dag ons best, allemaal, de bewoners, de instanties, iedereen.”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Hilversum naar Utrecht… Over contrast, over boeken en klein geluk

Hilversum.- Nog niet eens zo lang geleden was Hilversum een vanzelfsprekend onderdeel van het verenigde Europa. Op het radiotoestel stond de naam van het dorp, tussen Luxemburg, Parijs, Londen, Helsinki, Bruxelles, Wenen, Munchen, Kalinaborg, Grenoble, Monaco… en wanneer het toestel werd aangezet, lichtten de namen van de plaatsen op. Europa werd zichtbaar; op Hilversum werd afgestemd. Die wereld is intussen verdwenen. Het Verenigde Europa licht allang niet meer op; Hilversum is een digitale code.
Niet eerder was ik in Hilversum in het Gooi. Met een onderbreking van mijn voettocht van enkele weken reisde ik er zonder verwachting naar toe. Hilversum is de wereld van Willen Duys, Mies Bouwman, Maartje van Wegen en haar echtgenoot, Joop Daalmeijer, de voormalige Vara verslaggever en nu eerst verantwoordelijk voor de sluiting van het Rijksmuseum Twente… de wereld van Swiebertje, Koot en Bie en Frace Majeur. Intussen is Hilversum een Mediapark met een eigen, gewelddadige geschiedenis. Die laat ik maar voor wat het is en besluit te kijken, te luisteren en te noteren.
Vanuit het station leidt een korte winkelstraat naar het centrum van het dorp. Het eerste wat opvalt is een deftige boekenwinkel die haar laatste boeken uit verkoopt. Daarnaast een tijdelijke boekenwinkel waar Mohammed werkzaam is. Hij studeert ‘life sciences’ aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en is lid van de jongerenorganisatie van de Partij van de Arbeid. Hilversum, legt hij me uit, is een rustig dorp, ook al wonen er ruim tachtig duizend mensen. Veel bijzonders kan hij er niet over vertellen. De boeken in het winkeltje, werkelijk alles is beschikbaar, kosten een euro of in een enkel geval twee euro. Je treft er het werk van Nobelprijswinnaars, poëzie van Ida Gerhardt, of reisverhalen van Paul Theroux.
Ik wandel verder. Het centrum is een winkelstraat, en een leeg plein waar de volgende dag markt gehouden zal worden. Het kantoor en de redactielokalen van de Gooi en Eemlander is een horeca gelegenheid geworden… het ene na het andere terras dringt zich op. Meisjes in oranje hesjes delen kleine glaasjes appelsientje uit. Het paserend publiek neemt het gelukkig aan. Een dwingend gemeentelijk bord zegt dat op straat niet gedronken mag worden. Twee dames zitten pontificaal voor dat bord en lachen er om. “Ach, meneer,” zegt de blonde Annie, “er mag wel meer niet, hier.” Ze heft haar glas witte wijn.
Ik wandel de stad uit in zuidelijke richting. Op een kruispunt, in de voortuin van een hotel, staat op een groot doek dat men hier ’s middags voor 23,50 euro een kopje thee kan drinken. Het is een prelude van een omgeving zoals ik die alleen onder Eindhoven tegenkwam. Je ziet hier de prachtigste huizen en de lommerrijke omgeving suggereert een onbegrensde zorgeloosheid. Maar dat is wellicht schijn; de meeste villa’s, omzoomd door hekken, worden beschermd door private beveiligingsfirma’s.
Het contrast met de armoedige openbare ruimte van het centrum van Hilversum is zo groot en scherp dat ik de volgende dag terug keer. Ik wil graag weten hoe de Hilversummers de verschillen tussen rijk en arm ervaren. Het is marktdag op het vale plein wat ik een dag eerder aantrof. Wie ik hier ook aanspreek niemand verbaast zich over de verschillen tussen het verwaarloosde en verzorgde deel van het dorp. Hilversum is gewoon, zeggen de bezoekers van de markt. De mevrouw, die ruzie heeft met de woningbouwstichting en daarom volgens eigen zeggen, uit huis werd gezet, vindt Hilversum, doodgewoon, de meneer die ‘in de tweedehands autobranche iets doet’, weet niet beter dan dat Hilversum een groot dorp is waar nooit iets gebeurt en een derde zegt dat het vroeger leuker was met de manifestaties die televisie omroepen organiseerden. Centraal op de markt in een broodjeskraam met een klein terras er voor. Je kunt er koffie krijgen en een broodje warm vlees met of zonder saus. Ons Plein heet het hier. Klanten, schuiven bij elkaar aan tafel of glijden de scoot-mobiel aan. Spraakzaam zijn de mensen niet; liever went men de blik af. De Leebaar Beweging en 50 Plus heeft haar wortels in Hilversum.
Op de markt is alles te koop maar de prijzen voor groente en fruit bijvoorbeeld, zijn niet wezenlijk goedkoper dan in een supermarkt. Bij de kraam van bakkerij ’t Stoepje uit Spakenburg zie ik de biologische broden van de Zonnehoeve uit Zeewolde prachtig uitgestald.
Het meest opvallend is wel een kraam met nieuwe literaire en non-fictieboeken. Je vindt er alles waarvoor je een boekhandel zou binnen gaan. Ik zie het verslag van Ruud Koole van zijn periode als voorzitter van de Partij van de Arbeid drie maal liggen, net als titels van Thomas Roosenboom en Nicci French. De prijs van de boeken? Een euro per stuk; niet meer, niet minder.
Ik keer per trein terug naar Hollandsche Rading waar ik een dag eerder naar toe liep. Dat is een wonderlijk dorpje, lang gerekt en gedomineerd door de aanwezigheid van de inspecteur generaal van het ministerie van Defensie. Tijd om bij de Inspecteur aan te bellen heb ik niet; Utrecht is het doel.
In Maartensdijk kom ik Wim Mafait tegen, die juist een kleine wandeling maakt. Wim is 53 jaar en woont in Stadskanaal, sinds jaar en dag alleen. Nu is hij een weekeinde op bezoek bij vrienden. Donkere wolken trekken zich samen, wind steekt op en de eerste druppels leiden de zoveelste regenbui in. We schuilen in een bushokje. “Ik ben een tevreden mens,” vertelt Wim. Hij werkt bij groenvoorziening van Wedeka, de sociale werkvoorziening in Stadskanaal. “Het is mooi werk en het geeft structuur en ritme in het leven. En je verdient wat. Het is niet goed wanneer je de hele dag niks te doen hebt. Dat is niet gezond.”
Wim houdt van wandelen en vissen. Aan voetballen heeft hij een hekel. DE verdiensten van voetballers wekken zijn afschuw op. Hij is een gelovig man. “Het geloof geeft me vertrouwen. Ik weet wie ik ben, waar ik vandaan kom en naar toe ga. Dat geeft rust. Straks heb ik twee weken vakantie. Dan kan ik lekker uitslapen en zelf bepalen hoe laat ik wat ga eten.” Wim piekert een beetje over wie hij zijn stem zal geven bij de verkiezingen in september. Ëen ding weet ik zeker,”zegt hij. “Wilders gaat het niet worden. Ik moet wel om hem lachen, maar hij zet mensen tegen elkaar op en dat is niet goed.”
Wanneer de donkere wolken voorbij zijn, geven we elkaar een hand. Wim wandelt terug naar Maartensdijk; ik ga verder, naar Utrecht.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van A(lmere) naarZ(eewolde)… Over de Zonnehoeve en de balans…

Zeewolde.- Piet van Ijzendoorn neemt me even mee in zijn auto en we rijden naar een weiland, een eindje verder op. Er is zojuist een veulen geboren; hij moet even kijken of het goed gaat met de merrie en het veulen. Daarna rijden we verder naar een weiland met koeien. Ook daar gaat het goed; de natuur houdt eigenlijk alles in balans, zegt Piet, als je er maar voor zorgt dat je die balans in de gaten houdt. Piet van Ijzendoorn is de grote kracht achter de grote biologisch dynamische boerderij, Zonnehoeve in Zeewolde, een bedrijf van 200 hectare groot.
In Flevoland is eigenlijk alles groot. De afstanden binnen en tussen de steden zijn groter dan elders in het land. Het idee om op een halve middag van Almere naar Lelystad te wandelen, via de Oostvaardersplassen is onzinnig. Na het bezoek aan het Homeruskwartier in het zuiden van Almere wordt me al gauw duidelijk dat ik alleen per trein voor het invallen van de duisternis in Lelystad kan zijn.
Met de trein rijden we langs de Oostvaardersplassen, een gebied met een overbevolking aan edelherten, paarden en runderen, een volkomen kaal gevreten vlakte, met hier en daar wat bosschages. Staatsbosbeheer, verantwoordelijk voor het gebied, beschouwt het als een experiment van en voor oorspronkelijke natuur en het kloppend hart van het haar natuurbeleid. Maar zo natuurlijk is het niet, wel integendeel; zo als alles in Nederland bedacht is, geldt dat in extreme mate voor dit gebied. De Oostvaardersplassen, bedenk ik me, vormen de keerzijde van het gebied tussen Haarlem en Amsterdam, met de auto’s, de treinen, de vliegtuigen, de overbevolkte noordelijke Randstad. Het een is, als symbool van een tijdsbeeld, niet los te zien van het ander.
De volgende dag, vrijdag, vertelt Piet van Ijzendoorn, dat de soortenrijkdom in de Oostvaardersplassen is terug gehold door de disbalans in het gebied. Voor enkele jaren liepen zijn paarden en runderen in het gebied. Natuurbeheer is een van de poten van zijn biologisch dynamische Zonnehoeve. Door met een scherpe blik te waken over het aantal paarden en koeien wat hij in het gebied liet grazen, ontstond er een rijkdom aan planten, vogels en dieren. Die rijkdom is nu verdwenen; een enkele functionaris van Staatsbosbeheer overtuigde de organisatie te kiezen voor een andere vorm van ‘natuurbeheer’. Vooral in de wintermaanden, wanneer honderden dieren van honger sterven, trekt dat nieuwe natuurbeleid de aandacht. Piet van Ijzendoorn ziet het met afgrijzen aan. “Het is een idee van één man. En niemand kan daar meer wat aan doen. Staatsbosbeheer is autonoom.”

Piet van Ijzendoorn (64 jaar) komt uit de Betuwe; daar hadden zijn ouders een klein gemengd boerenbedrijf. Piet kon net als zijn broers en zussen goed en snel leren; op zijn zestiende had hij zijn HBS-diploma al op zak en werkte hij full time mee op de boerderij thuis. Hier werd zijn aandacht ontwikkeld voor de kracht van de natuur. “We weten eigenlijk maar heel weinig over de mogelijkheden van natuurlijke systemen; wat je kunt zien wanneer je goed en langdurig waarneemt, is dat de natuurlijke systemen veel ingewikkelder zijn dan we denken of weten. Het landbouwkundig onderzoek, wat ik intensief volg, is beperkt en onderzoekt maar zulke kleine facetten van het geheel.”
Piet van IJzendoorn werd onlangs tot ereburger van Zeewolde benoemd. Hij is een pionier op het gebied van de biologisch dynamische landbouw. De Zonnehoeve is tweehonderd hectare groot maar het is veel meer dan dat. Van de eigen tarwe wordt meel gemalen op het bedrijf wordt biologisch brood gebakken. Koeien worden gehouden voor melk en vleesproductie en er is een grote stoeterij. Bovendien is de Zonnehoeve nog actief in natuurbeheer en in de zorg. In het totaal werken er 43 mensen en is het een coöperatieve van acht partners.
Maar deze eenvoudige feiten doen, hoewel indrukwekkend, het bedrijf geen recht. De Zonnehoeve is een inspiratiebron voor zorgvuldigheid, voor de delicate balans tussen de mens en de natuur. “Onze koeien hebben de hoogste gezondheidsstatus en ik geef vrijwel geen geld uit aan een dierenarts. We voldoen aan alle controles, hoor. Voor de koeien gaan kalven haal ik ze uit de wei en breng ze naar een natuurgebied. Dan gaan ze zogezegd een poosje op vakantie. Ik hou de kalfjes drie maanden bij de moeder. Dat is beter en de koeien geven vervolgens meer melk. Vanzelfsprekend behouden ze hun horens.”
Ook met de paarden is zoiets aan de hand. De paarden van de Zonnehoeve begrazen natuurgebieden en worden na een aantal jaren gevangen en gezadeld en gereden in de stoeterij. Het zijn vaak de beste paarden die je kunt treffen; een mogelijk twee paarden van de Zonnehoeve doen mee aan de Olympische Spelen in :Londen.
Doorgaans wordt in Nederland verbouwde tarwe gebruikt voor veevoer en niet voor meel; op de Zonnehoeve gaat dat anders. “Ik wilde niet aanvaarden”, zegt Piet van Ijzendoorn, “dat Nederlandse tarwe niet geschikt zou zijn voor onze bakkers. Daarom heb ik net zo lang gezocht tot ik de juiste kruising had. Elke hectare levert 15.000 biologische broden. Ze worden verkocht onder andere door bakkerij ’t Stoepje uit Spakenburg, op de markt.”

Terwijl we over het veld kijken hoe koeien rustig grazen of herkauwen, zegt Piet dat hij eergisteren werd verrast in de vroege ochtend. “Er hing een vochtige dauw over het veld en daarboven, over de hele akker hing een web van duizenden spinnetjes. Normaal zie je dat in de herfst. Waarom zijn die spinnetjes er nu, in het voorjaar? Wat betekent dat en wat is het gevolg?”
Piet vertelt dat toen hij begon, de boerderij werd geteisterd door vliegen. Na een paar jaar was die vliegenplaag voorbij, zonder spuitmiddelen, vanzelfsprekend. De balans had zich opnieuw gevormd. Piet is er van overtuigd dat de landbouw anders kan en dat de aarde voldoende voedsel kan geven, ook wanneer de wereldbevolking groeit naar negen miljard mensen. De industriële voedselproductie is een heilloze weg, meent hij. “We moeten,” zegt Piet,”het boerenbedrijf dichter bij de mensen brengen en de mensen bij de boerderij. Daarom ook wil ik zo graag alle drie de generaties hier op het erf huisvesten; zij kunnen hier zo veel leren en doorgronden, ook van elkaar. We gaan nu nog ouderen appartementen bouwen. Dat is de nieuwste ontwikkeling.”
We rijden terug naar de boerderij; het is etenstijd. In een gemeenschappelijke ruimte schuift iedereen aan en ik mag mee eten. Piet legt in paar woorden uit dat ik een tocht maak door Nederland, te voet. Wat een geluk, denk ik, lekker eten. Mijn overbuurvrouw aan de grote tafel, Bregje, en verantwoordelijk voor het onderhoud op de Zonnehoeve, kijkt me even aan, verbaasd, verstild. “Wat ziet U er dan netjes uit, voor een zwerver,”zegt ze.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Column 11 mei 2012. Diederik Samsom in Goes.

Campagne voeren is politiek sprinten, iedere dag opnieuw; van deur tot deur, van vraaggesprek naar campagnestaf. Ik geef het je te doen; ik kan het niet. Ik ben meer van de lange adem, van de lange afstand. Op mijn voettocht door Nederland gaat alles stap voor stap.

In het station van Hoorn, dit voorjaar, kruisten onze wegen per toeval; jij was met jouw team op campagne voor het fractievoorzitterschap en ik op de terugweg na een wandeling door Noord Holland. We beloofden elkaar op te zoeken opdat ik mijn verhalen, indrukken en ervaringen zou kunnen doorgeven. Zo ver is het niet gekomen; een paar weken na jouw verkiezing viel het kabinet van VVD en CDA.

Veel tijd om te verhalen is hier niet. Toch moet me iets van het hart. Iets wat ik op veel plaatsen tegenkom, in veel verhalen van mensen, of het nu de arbeiders waren van Nedcar in Born, de bewoners van de veenkoloniën in Drenthe en Groningen… steeds ging het om machteloosheid over beslissingen die elders, die ver weg werden en worden genomen… verhalen over het lot van een mensen waarover beschikt kan worden in een zucht…

Mijn pleidooi is: geef burgers meer vrijheid en verantwoordelijkheid. Geef burgers het vertrouwen om hun gemeenschap en samenleving te organiseren. Vergroot de verantwoordelijkheid van werknemers in bedrijven. Geen flauwekul inspraak, geen flauwekul spreekrecht.

Het is, in essentie, het antwoord wat de sociaal democratie moet en kan geven op die andere kant van de medaille, de globalisering en verdere Europese integratie.

Ik zal een voorbeeld geven. In het provinciehuis in Middelburg maar ook op ons eiland Noord Beveland, is men in rep en roer: krimp…

In 2026, zo vermoedt men, zal de groei van de bevolking van Noord Beveland gestopt zijn en zullen er weer net zoveel mensen wonen als nu, zo’n 7500. Dat wil zeggen, honderd mensen meer of minder… in 2026.

Iedereen die een beetje nuchter is op ons eiland weet dat er een periode is dat er wat meer kinderen geboren worden dan in een volgende periode. Het is een oude beweging om het zo te zeggen. Het gaat op en neer. Maar veel verandert er niet. Er wonen nu op Noord Beveland net zo veel mensen als in 1830. Krimp is relatief.

De ellende is dat er instituten zijn die ambtenaren en politici wijsmaken dat scholen gesloten moeten worden; en weer andere bureaus of organisaties leggen uit dat voorzieningen in de dorpen gesaneerd moeten worden en elders centraal herbouwd. Schaalvergroting is het antwoord van die lieden en voor je het weet gaan ze aan de slag. Voor je het weet ben je je school en de gemeenschap kwijt.

In ons dorp hadden wij tot voor twee jaar een topschool. Klein maar dapper, behorend bij de beste kleine scholen van Nederland. Een onderwijsteam had een eigen methodiek ontwikkeld, gaf kinderen onderwijs op maat, organiseerde niet alleen de schoolgemeenschap zo dat oudere kinderen de jongere leerlingen bijstonden, maar ook was de school de motor van onze dorpsgemeenschap.

In de voorbije twee jaar tijd werden onderwijzers vervangen door managers, kreeg de school een vlag, een logo en moesten de achtergebleven docenten in plaats van schoolactiviteiten organiseren en uitvoeren naar trainingen om te leren hoe ze moesten communiceren. Het afgelopen jaar hebben ouders hun kinderen van de school weg gehaald en naar elders gebracht. Achttien kinderen. Managers, commerciële adviseurs van het Zeeuwse RPCZ.. ‘dank U, merci.’

Met de dorpsgemeenschap en een groepje vrienden leggen we ons daar niet bij neer. In plaats van een sanering van de school in Kats willen we het onderwijs weer in eigen hand nemen en de kwaliteit van het onderwijs verbeteren. We willen zelfs meer. We willen docenten trainen voor het werk in kleine scholen die het hart vormen van de gemeenschap.

We willen, zoals in het verleden, kinderen uit de regio opvangen die ten onder gaan in klassen van 35 leerlingen. We willen kinderen opvangen die iets meer aandacht, zorg en begeleiding nodig hebben, maar zo dapper zijn. U kent dat soort kinderen wel.

We willen nog iets meer. We kunnen nog iets meer.

Van oudsher zijn de mensen in ons dorp op elkaar aangewezen. Samen sterker was geen politieke leuze maar een sleutel tot overleven. Wie geholpen moest worden, werd en wordt geholpen. Dat was al zo in de Middeleeuwen, toen de kleine graaf Floris de Vijfde in Kats werd opgevangen toen zijn vader werd vermoord in Hoogwoud, in 1256, door de West Friezen. Floris kreeg de beste onderwijzer die er was, Jacob van Maerlandt.

Krimp is relatief in dit land. Er zijn streken waar minder mensen wonen en er zijn streken waar veel mensen wonen. Die streken liggen nooit ver uit elkaar. Nederland is Australië niet, of Rusland, of Frankrijk. Je kunt elkaar de hand reiken, altijd. Van krimp is sprake wanneer je niet verder wilt kijken.

Wij willen en kunnen kinderen uit de Randstad helpen die een poosje in de luwte moeten zijn, in een omgeving waar het veilig en rustig is, en die op school die extra aandacht kunnen krijgen die ze anders tekort komen. Die kinderen zijn er, ik ben ze op mijn voettocht tegen gekomen, ook in Amsterdam.

We hebben contact opgenomen met het gemeentebestuur in Amsterdam. Daar is verheugd op ons aanbod gereageerd. Wethouder Lodewijk Asscher was oprecht blij; samen gaan we in de komende weken het idee uitwerken… hoe Kats Amsterdam kan helpen en andersom. Ongetwijfeld gaat het maar om een paar Amsterdamse kinderen die we kunnen helpen en opvangen. Maar alle kleine beetjes helpen en er zijn in dit land zoveel kleine beetjes. Wij hebben in Kats de komende jaren misschien wat minder kinderen en dus de ruimte, de wil en het vermogen om andere kinderen de hand te reiken.

Amsterdam op haar beurt heeft door de aanpak van het kwaliteitsteam van Lodewijk Asscher een schat aan ervaring met het verbeteren van de kwaliteit van het onderwijs. Ongetwijfeld is die ervaring voor ons van belang.

De vraag is alleen of wij de ruimte daartoe krijgen. De school in Kats wil een inspiratiebron zijn voor andere kleine scholen en andere kleine gemeenschappen op het platteland, zoals in het recente verleden toen mensen vanuit Finland tot Frankrijk kwamen kijken hoe we het hier deden.

Met ons initiatief botsen wij op de belangen van de wereld van de adviseurs en ambtenaren; gaan wij in tegen de belangen van grootschalige instellingen en organisaties. Het zijn deze machten die beweren dat het individualisme een ‘universele trend is’ – dat kwaliteit alleen te garanderen is door grootschaligheid.

Het zijn valse, bedriegende woorden.

Het individualisme is een ideologie van een neoliberale overheid die burgers wantrouwt. In plaats van vrijheid schept de neoliberale overheid regels en maatstaven gebaseerd op willekeur. De neoliberale samenleving ontneemt de mens de vrijheid en verantwoordelijkheid die maakt tot wie hij of zij is, een deel van het geheel.

In de komende jaren zal de kleinschaligheid aan belang toenemen. De ontwikkeling, op elk denkbaar terrein, van kleinschalige en rendabele productieprocessen is onstuitbaar. Energieopwekking verplaatst zich van grootschalige centrales naar kleinschalige, zelfs individuele oplossingen. Grote scholenorganisaties, ROC’s, worden in Amsterdam gelukkig alweer ontmanteld.

Geef ons onze school terug!

Mijn vraag is eenvoudig:

Wilt U, iedereen hier in de zaal, eraan meehelpen dat wij verantwoordelijk kunnen zijn voor wat ons direct aan gaat in het werk en in de samenleving? Dat maakt ons samen sterker en de wereld misschien wat vriendelijker en wie weet mooier.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van A(lmere) naar Z(eewolde) … over het Homeruskwartier…

Almere – Zeewolde. In eerste instantie had ik geen etappe van de voettocht door Flevoland gepland. Wat zou ik daar moeten doen, te voet, in dat uitgestrekte polderland waar boerderijen zover uit elkaar liggen, dacht ik. Maar Flevoland is ook de dynamiek van Almere en de omgeving waar een balans ontstaat tussen landbouw en natuur…. Redenen genoeg om boven Naarden af te buigen en het nieuwe land op te zoeken.

Almere is een nieuwe stad waar nu bijna 200.000 mensen wonen. In 1976 werden er de eerste woningen opgeleverd. De stad ligt in de zuid westelijke hoek van de nieuwe polder, in vogelvlucht op een op een zuchtje van Amsterdam IJburg. De bedoeling is dat de ontwikkeling van Almere de overbevolking en drukte van de noordelijke Randstad ontlast.

Almere heeft een spectaculair nieuw centrum, beschikt over ongelooflijk veel stedelijke voorzieningen en is ingebed in een landelijke en waterrijke omgeving. De reputatie van de stad is niet zo gunstig; Almere is in de ogen van velen een saaie slaapstad, met weinig dynamiek. Dat was in de eerste vijf en twintig jaren van Almere ongetwijfeld waar.

Projectontwikkelaars en woningbouwcorperaties bouwden woningen die allemaal op elkaar leken en die te duur waren, of te goedkoop. Het verval van in die wijken is nu al zichtbaar, bleek toen ik met het Amsterdamse deelraadslid Otto Rechlin door de Muziekwijk wandelde. We deden het winkelcentrum tegenover het station Muziekwijk aan; spraken met drie jonge jongens die op een bankje zaten, geen werk hadden en droomden van een toekomst, zoals de Titaantjes van Nescio. Een van de jongens wilde rapper worden en een ander automonteur. De middelste van de drie had geen vast omlijnd idee maar manager van zijn vriend die rapper zou worden, wie weet.

We wandelden in de richting van het Homeruskwartier, een nieuwe wijk volop in ontwikkeling. Daar zouden we Adri Duyvesteijn ontmoeten, geestelijk vader van de Homeruswijk en verantwoordelijk wethouder. “De Homeruswijk zal je aanspreken”, had hij me telefonisch al gezegd. In de Homeruswijk mogen burgers zelf hun huis bouwen of laten bouwen.
Voor iedere Vlaming of Waal is dat een vanzelfsprekendheid maar voor Nederland schuilt achter dat ene zinnetje, burgers mogen zelf hun huis bouwen, niets minder dan een revolutie…. Wat is hier aan de hand?

Die monopolies vloeien voort uit de ontwikkeling van de Nederlandse volkshuisvesting die steeds sterk is gericht op institutionele partijen, zoals woningbouwcorporaties. Maar toen in 1989 het marktdenken in wetgeving werd omgezet, kregen projectontwikkelaars vrij baan. Zij slaagden er in, al dan niet speculerend op toekomstige bestemmingsplannen, landbouwgrond voor een appel en een ei in bezit te krijgen. Wanneer vervolgens een gemeente wil uitbreiden en grond wil uitgeven staan projectontwikkelaars op de eerste rij en bepalen wat waar gebouwd gaat worden. Eindeloze rijen geschakelde, identieke huizen zijn er van het gevolg; de prijsvorming van huizen wordt niet door de markt van vraag en aanbod bepaald maar door macht en monopolies.

Wanneer Otto en ik onder een spoorweg door wandelen en in de verte een open vlakte zien met hier en daar plukjes huizen, naderen we een nieuwe wereld. Is dit het kwartier van Homerus? Het blijkt zo te zijn en het is voor het eerst tijdens deze voettocht dat ik het geluid hoor van een bouwerij. Een niet een bouwerij, nee overal waar je ook kijkt worden huizen gebouwd, worden wegen aangelegd en zelfs een park. Hier is geen sprake van crisis, integendeel.

We wandelen op het gemakje de open vlakte in en voor we ons goed en wel kunnen oriënteren, komt wethouder Adri Duyvesteijn er aangereden. Hij is de motor en geestelijk vader van deze revolutie. “De gemeente Almere,”vertelt hij, “is eigenaar van de grond en wij kunnen dus ook bepalen wat er in deze wijk wordt ontwikkeld. Wij hebben er voor gekozen om burgers de wijk te laten bouwen. Dat levert een ongelooflijk veelzijdige wijk op, met mogelijkheden voor iedereen, voor iedere beurs. Doordat de mensen zelf bouwen, scheelt het al 60.000 euro per woning die anders als overwinst naar de projectontwikkelaar zou gaan. Niet als winst, nee, overwinst. Bovendien zien we een veelheid aan stijlen en mogelijkheden en worden er kwalitatief betere huizen gebouwd omdat niet de winst van de projectontwikkelaar maar het woongenot van de burger centraal staat.”

Het bijzondere van alles is de enorme diversiteit die ontstaat in de wijk. Overal zien we kleine aannemers aan de slag in plaats van de grote bedrijven. Vakmanschap en kwaliteit springen in het oog. De gemeente heeft speciale regelingen ontworpen waardoor ook mensen met een kleine beurs een huis kunnen bouwen. Met een minimaal inkomen van 20.000 euro per jaar kan je zo al terecht. Jonge mensen organiseren zich en laten gezamenlijk starters woningen bouwen, ieder naar eigen smaak en idee. In het centrum van de Homeruswijk worden kleine winkels en bedrijfsruimten gebouwd, voor de bakker, de fysiotherapeut en de groenteboer. Voor grote bedrijven en institutionele beleggers, voor grote supermarkten is in Homeruskwartier geen plaats. Bouwen in plaats van voor mensen door mensen.

Overigens valt dat niet altijd mee: er was een meneer en die wilde graag een zwarte doos op een witte voet als woning en geen ramen in de gevels. Ambtenaren, met het bouwbesluit in de hand, wezen dat idee af. Ieder huis moet nu eenmaal ramen hebben. “Ik was het met die afwijzing niet eens,” vertelt Adri terwijl we door de wijk wandelen en van de ene verbazing in de andere vallen. “Als men dat nou wil, en het technisch heel goed kan door lichtinval van bovenaf en met ramen die even zwart zijn als de gevel maar waardoor je wel naar buiten kan kijken? Wat is dan het bezwaar? We hebben alsnog toestemming gegeven voor de bouw. Het enige waar we naar moeten kijken is naar de veiligheid van de constructie en of het past in contouren van de wijk. Maar de zwarte doos staat en er woont een succesvol uitvoerend producent van speelfilms.”
Adri Duivesteijn glimlacht bescheiden. “Ik word hier gelukkig van,” zegt hij, “de diversiteit van de woningen is een kwaliteit voor de stad en het organiseert de gemeenschap als van zelf. Er is voor iedereen ruimte en plaats en iedereen doet mee naar vermogen, naar smaak.”

We nemen afscheid; Adri gaat gauw weer aan het werk; Otto keert terug naar Amsterdam en ik ga verder met mijn tocht, vol goede moed.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief