Lezing in Edam, vanavond in de Harmonie.

Edam – Ter afsluiting van het politiek seizoen zal ik vanavond een lezing houden over de voettocht van Jan. Om negen uur vanavond vertel ik mijn verhaal met, zoals dat heet, met lichtbeelden. Wie zin heeft, kom luisteren en kijken!
De voorbije weken haperde mijn gezondheid; ik heb een aantal weken niet kunnen lopen. Volgende week vrijdag hoop ik de draad weer op te nemen en wandel dan, bij uitzondering, vrijdag en zaterdag in plaats van donderdag en vrijdag. Ik vertrek dan vanuit Hilversum, via Lage Vuursche richting Utrecht.

In de komende dagen publiceer ik nieuwe verhalen, over Almere en de Zonnehoeve in Zeewolde…

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Weert naar Muiderberg (3) Over de school, de echo en het slot…

III.
Het voorjaar van 2012 werd gedomineerd over aanhoudende onzekerheid op de financiële markten. De Euro, de Europese eenheidsmunt, bleek even instabiel als het weer. Niemand wist raad; politici en regeringsleiders vlogen door het luchtruim als meeuwen voor de storm. Buiten was het was aanhoudend kil, naar en somber.

Maar op weg naar het Muiderslot was alles anders. Plotseling scheen de zon en werd het warm, echt heel warm. In de trein op weg naar Weert trof ik ontwerpster Ineke Otte uit Goes; zij op weg naar het Cobra museum in Amstelveen waar men haar ontwerpen en producten wil verkopen, vertelde ze. Ineke Otte is de meest bijzondere ontwerpster en kunstenares van Zeeland; ze is succesvol over de hele wereld; je weet niet wat je ziet kettingen van oranje visjes, mossels of theekopjes; markante, verstilde sculpturen van glas, prachtige sjaals. Het is intensief en ambachtelijk werk: alles maakt en verkoopt ze zelf. Zelfs in de trein, met haar telefoon in de hand, is ze nog aan het werk.

Via Leiden reden we naar Amsterdam Zuid. Daar haastte Ineke zich op weg en vervolge ik de reis naar Weert. Vandaar volgde ik een bochtig pad in de richting van Muiden. Het is een oude weg; Floris de Vijfde reed hier ongetwijfeld op een paard voorbij. En Pieter Hooft, met zijn vrienden Joost van den Vondel, Constatijn Huygens, Jacob Cats en al die dames waarmee Hooft zich verbonden wist.

Muiden is een oude vestingstad. Wanneer ik er aan kom, rond het middaguur, verpozen zich honderden mensen op terrassen rond de jachthaven. Nergens zie je een spoor van de crisis die zich over zoveel Europese landen verspreidt. Er wordt geluncht, overvloedige maaltijden zie ik op de tafels staan; men drinkt witte wijn en rosé. Er zijn veel oudere mensen met de fiets op stap. Ik wandel door naar het Muiderslot, dat op de kop van de haven ligt, tegen het IJmeer. Het is een belevenis om zo op dat oude Middeleeuwse kasteel toe te lopen, al is de omgeving met de plezierjachten zo detonerend.

Bij de toegangspoort koop ik een kaartje en raak aan de praat met de jongen achter de kassa. Ik vertel hem het verhaal van graaf Floris en zijn band met Nicolaas van Cats en Jacob van Maerlandt. Het is de tijd van de schoolreisjes; een klas uit Almere passeert. Ik heb schik in het jongetje dat achter blijft en dwaalt om de slotgracht tot het moment dat hij merkt dat zijn groep al vertrokken is door het poortgebouw. Hij holt, met zijn kleine paarse rugzak snel langs me heen.

De kinderen van de basisschool van Kats zijn nooit naar het Muiderslot geweest; voor ons in Zeeland is een uitstapje naar Vlaanderen nu eenmaal meer voor de hand liggend. Ik hoop dat het ons lukt om het basisschooltje nieuw leven in te blazen, om de kwaliteit van het onderwijs terug te brengen naar het niveau waarop het hoort. Een eigen school oprichten kan niet; de eisen daarvoor zijn onmogelijk; je moet bijvoorbeeld kunnen aantonen dat er de eerstkomende 15 jaar 200 kinderen op de school zullen zijn. In een dorp van net vierhonderd inwoners lukt dat niet.

Dat laat onverlet dat we toch aan de slag zij gegaan; we werken met een groep vrienden, oud onderwijzers en de dorpsgemeenschap Kats aan een verbeterplan voor het onderwijs; we ons verbinden met nieuw, innovatieve lesmethodieken en hebben goede contacten aangeknoopt met bondgenoten in het Zeeuwse onderwijs en met een grote stad. We willen, zo bevoorrecht als we zijn met een strand bij het dorp, met haasje huppel achter het huis en de fiets nooit op slot, van waarde zijn voor kinderen uit de grootstad die rust nodig hebben en wat veiligheid en goed onderwijs. Kinderen die honger hebben of een vader die werd vermoord, zoals de kleine Floris de vijfde. We hebben van de directeur van de onderwijskoepel waar de school van Kats onder valt, de vrijheid en het vertrouwen gekregen om ons plan uit te werken. We hebben een sleutel gevonden. Als het lukt, kunnen we op eigen kracht verder, nauw verbonden met andere scholen in Zeeland en met onze bondgenoten in de grootstad. Dan zullen we een ander antwoord geven op ‘krimp’ dan het sluiten, het slopen van voorzieningen, dan zullen we de verhoudingen tussen stad en platteland veranderen… met een klein druppeltje, een klein stapje… maar elke mars is begonnen met een kleine, een eerste stap.

In het Muiderslot dwaal ik rond, zie de wapens van Holland en Zeeland naast elkaar… eigenlijk is dat genoeg voor vandaag.
Over het binnenplein van het kasteel hangt een groot tentzeil; een bruid en een bruidegom worden gefotografeerd en in de winkel van het slot koopt een lange man van ongeveer veertig jaar en gekleed in een deftig kostuum met kinderlijk genoegen een puntenslijper.

Vanaf het kasteel zie ik in de verte Muiderberg, een groene bosrand op de horizon. Daar werd Floris, vermoord, in dat bos, door Gerard van Velzen, een van zijn edellieden. Het motief van de moord is tot op de dag van vandaag onduidelijk: jaloezie, eerzucht, overspel of een platte strijd om de macht? Veel schrijvers hebben over de gruwelijke moord gespeculeerd, Pieter Cornelis Hooft natuurlijk, Joost van den Vondel en ook Frits Bolkestein hebben over Floris toneelstukken over geschreven.

Terwijl de zon hoog klimt wandel ik Muiden uit, de polder in, in noordelijke richting. Aan de voet van de dijk van het IJsselmeer hoor ik keiharde muziek vanaf het water. Vanaf de kruin van de dijk zie ik in de verte een oude talk met bruine zeilen. Daar komt het lawaai vandaan; jongeren alleen op de wereld.

In Muiderberg wandel ik het Echo-bos in. Hier is in 1613 voor het eerst een echo gehoord, een verschijnsel wat niemand verklaren kon. In de achttiende eeuw werd er een muur gebouwd waardoor je de echo nog beter zou kunnen horen. Ik kom er niet achter waar de plaats is om de echo te horen maar plotseling is er een vriendelijke dame, vergezeld door een jongeman. Zij weet te vertellen dat de muur nog meer kwaliteiten heeft. Wie aan de uiteinden gaat staan kan elkaar toe fluisteren, heel zacht en elkander toch verstaan. We hebben het geprobeerd en het is waar. De vriendelijke dame kon me evenwel niet vertellen waar Floris de Vijfde werd vermoord.

Ik vond de plaats van de moord even buiten het Echobos aan het begin van de Flevolaan. Een grote kei, een boom en een schuilkerk markeren de plaats waar een jongen van Kats werd gedood.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

van Weert naar Muiderberg (2) Over de geschiedenis van Kats, de school en een idee over solidariteit.

II.
Lang geleden, in de late Middeleeuwen, stond in Kats een groot kasteel. Dat kasteel werd bewoond door de heren van Cats, een voornaam adellijk geslacht dat zich verbonden wist met de hoogste kringen in Holland, Zeeland en Vlaanderen. Ridder Nicolaas van Cats was bevriend met Willem II graaf van Holland en Zeeland en Rooms Koning. Nicolaas was beschermheer van Willem’s zoon Floris de Vijfde maar ook van de schrijver en onderwijzer Jacob van Maerlandt. Wanneer Willem in 1256 door de West Friezen wordt vermoord is de kleine Floris nog maar twee jaar oud. Hij wordt toevertrouwd aan zijn tante, Aleide van Avesnes maar het is Nicolaas van Cats die zich over de kleine Floris ontfermt. Jacob van Maerlandt wordt Floris opvoeder en onderwijzer; zo wordt Floris een jongen van Kats.

Van het kasteel in Kats is nu niets meer te zien. Het is ten onder gegaan op ‘quade saterdach’ (5 november) bij de Sint-Felixvloed in 1530. In 1598 werd Cats herbouwd. Het bleef in de vier volgende eeuwen een klein, dapper dorpje aan de oostkant van het eiland Noord Beveland. Door het isolement en de kleinschaligheid was en is men op elkaar aangewezen; solidariteit was in deze gemeenschap een levensvoorwaarde. Niet voor niets ontstond hier een ziekenfonds en organiseerden de landarbeiders zich binnen de vakbond. De Katse gemeenschap is in de loop der tijd zelfbewust en eigenzinnig gebleven. Gezag is nooit vanzelfsprekend; eigen kracht wel: Koninginnedag wordt hier nooit op 30 april gevierd maar wel op een door ons zelf te bepalen dag in het voorjaar, of, wanneer dat zo uitkomt, in augustus.

Tegen het schoolplein van Kats ligt al dertig jaar een speeltuin, de Murpelpit. De schommels en de wippen; het fietstreintje en het klimhuis werden door vaders zelf gemaakt, gelast en onderhouden. Maar op enig moment werden er ergens in het rijk veiligheidsnormen vast gesteld. Die nieuwe regels bepaalden dat wat dertig jaar lang goed had gediend en vrolijk werd benut en onderhouden, niet langer veilig zou zijn. Op termijn zou het speeltuintje worden afgekeurd en gesaneerd.

Om dat te voorkomen bedacht ik dat het goed zou zijn om bij het 800 jarig bestaan van ons dorp in 2008 te zorgen voor een impuls in de speeltuin: met de realisering van een speelkasteel zouden we, met een verwijzing naar het verleden een basis leggen voor de toekomst van Kats. Samen met de kinderen van de basisschool maakten we een mooie toneelvoorstelling over Floris de Vijfde die hier in het dorp kon schuilen en opgroeien nadat zijn vader werd vermoord in Hoogwoud in 1256. Met de opbrengst van 234 euro werd de basis gelegd voor het speelkasteel; we slaagden er in de benodigde 23.000 euro bij elkaar te brengen, niet in het minst door een bijdrage van het Oranjefonds. Het speelkasteel staat er nu en wordt intensief gebruikt; de kinderen zijn verantwoordelijk. Het is hun kasteel en dat van Floris..

Floris de Vijfde was de belangrijkste edelman van zijn tijd. Hij slaagde er in om grote aanhang onder het volk te organiseren; niet voor niets werd hij ‘der keerlen god’ genoemd, als beschermheer van de boeren. Floris de Vijfde voltooide het Binnenhof in den Haag en liet het Muiderslot bij Muiden bouwen. Een jongen wiens vader werd vermoord groeide op in de schaduw van Kats… Wat zouden wij kunnen betekenen voor de Florissen van nu, de kinderen uit Holland, uit Amsterdam die nu in de knel zitten, omdat er geen eten is, of omdat het thuis niet pluis is? Wat zouden we kunnen betekenen voor de kinderen uit de grote stad, die het zich niet kunnen voorstellen dat de fazant in de tuin woont, en het strand buiten het dorp ligt, waar je kunt zwemmen in zee? Waarom kunnen dorpen zoals Kats in de stadstaat Nederland geen rol spelen voor de kinderen uit de stad, en andersom?

Stel nu eens voor dat we ondanks de belemmeringen van zelfzuchtige managers en ingewikkelde wetten toch een opening vinden? Stel je nu eens voor dat we het schooltje van Kats weer terugkrijgen, dat we goed en veilig onderwijs opnieuw kunnen organiseren en dat we een nieuwe Floris rust en vertrouwen en een goede school kunnen geven! Dat zou niet alleen goed zijn voor Kats maar ook voor kinderen de Randstad, uit Amsterdam. We zouden een voorbeeld kunnen zijn voor andere dorpen op ons eiland waar ook kleine scholen zijn, en misschien zelfs een inspiratiebron voor nog veel meer..wie weet.

De vraag nu is deze: hoe krijgen we onze school terug en daarmee het hart en de toekomst van de gemeenschap? Daarover dacht ik al na voor ik aan deze voettocht begon; op mijn eerste etappe, van Kats naar Kapelle sprak ik er over met Misha van Denderen, van de Isaac Beeckman Academie, een kleinschalige, nieuwe topschool voor voortgezet onderwijs.

En nu gauw op weg naar Muiden, naar het Muiderslot, waarvan de basis werd gelegd door Floris de Vijfde, zogezegd, een jongetje van Kats.

(morgen het derde deel)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Weert naar Muideberg (1)… Over onderwijs en krimp, over Floris de vijfde en solidariteit…

Kats – Muiderberg. Er is een direct verband tussen het speelkasteel en de dorpsschool in Kats, Floris de Vijfde en het Muiderslot in Muiden. Op weinig andere etappes heb ik me zo zeer verheugd als op deze: van Weert naar het Muiderslot en Muiderberg. Het is de verbinding tussen de Middeleeuwen en de vroegste jeugd van Floris de Vijfde én de wil om goed onderwijs te organiseren in een klein Zeeuws dorpje nu en solidariteit inhoud te geven. Ik zal het in een paar fragmenten uitleggen: op (om)weg naar Muiden.

I.
Wie mijn voettocht heeft gevolgd weet dat ik op witte donderdag van dit jaar vanuit Zaandam vervroegd ben teruggekeerd naar Kats, mijn woonplaats in Zeeland. Aanleiding was het besluit van het bestuur en het management van NOBEGO (de schoolkoepel van het openbaar onderwijs in Goes en Noord Beveland) om na het komend schooljaar de scholen in Kats en Kattendijk te sluiten. NOBEGO baseert zich voor dat besluit op berekeningen van het Centraal Bureau voor de Statistiek en Zeeuwse onderzoeksinstellingen waaruit zou blijken dat er op termijn te weinig kinderen zullen zijn om een school in beide dorpen open te houden.

Het kleine dorpsschooltje in Kats behoorde sinds jaar en dag tot de beste van kleine scholen in Nederland. Het schoolteam onder leiding van Leen van Loon vormde bovendien het kloppend hart van de gemeenschap. Er werd een mooie documentaire over de school gemaakt; het Ministerie van Onderwijs liet dat filmpje trots zien in Scandinavië en Frankrijk en op gepaste tijden dwarrelde er dan leraren binnen uit Finland of Frankrijk om eens te kijken hoe we dat nu deden, hier in Kats.

Aan die gelukkige situatie kwam een einde toen een commissaris van de BMC groep werd aangesteld als ‘Zeeuwse Onderwijs Autoriteit’. Deze bestuurder meldde dat scholen moesten gaan fuseren of sluiten en beloofde dat het ministerie van Onderwijs daarvoor miljoenen zou neertellen. Een door BMC geparachuteerde manager kreeg de leiding van NOBEGO en met rapporten in de hand ging hij aan de slag om het onderwijs in onze regio te saneren. Voor de scholen werden rare vlaggen besteld, er werd een logo ontwikkeld ; in plaats van onderwijs geven moesten de meester en juffen een cursus gaan volgen hoe zij zich moesten presenteren aan de ouders. Overal in Zeeland kroop de cultuur van verandermanagers, duur betaalde adviseurs, van PIP’s en POP’s het onderwijs binnen. Nooit werd geluisterd naar docenten, naar leerlingen, naar ouders en burgers.

Binnen twee jaar wisten de onderwijsmanagers en commerciële onderwijsadviesbureaus het toponderwijs in Kats de nek om te draaien. Alleen al dit jaar verlieten achttien kinderen teleurgesteld en ontevreden de school in Kats; voor het eerst in de geschiedenis zal het komend schooljaar het aantal leerlingen onder de grens van 23 komen. Niet omdat er in ons dorp te weinig kinderen wonen; wel omdat het onderwijs en organisatie slecht is en niet aansluit bij de gemeenschap van Kats. Zo krijg je ‘de krimp’ wel bewezen.

Er wonen op Noord Beveland net zoveel mensen als in 1830; soms zijn er iets meer, soms zijn er iets minder. Dat gaat zo in golven en zo gaat dat al lang. Nederland is met bijna 17 miljoen inwoners een stadstaat, vergelijkbaar met Beijing waar bijna 20 miljoen mensen wonen. Er zijn in Nederland gebieden waar veel mensen bij elkaar wonen en er zijn gebieden waar weinig mensen wonen. Wanneer ik uit mijn raam kijk zie ik de horizon 30 kilometer verderop. De komende jaren maken we mee dat er hier wat minder kinderen zijn; verontrustend is dat niet. Je moet het er mee doen en ingewikkelder is het niet. Dus los je het probleem op, zoals we dat in het verleden ook deden.

(morgen deel 2)

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Passage door Amsterdam (7) … van Betondorp naar Weesp

Uiteindelijk kwam ik terecht in Betondorp, in cafetaria de Lekkerbek op de Brink en bestelde twee witte broodjes met kaas en een kopje koffie. Naast me, op een krukje uitkijkend over de Brink, zat Lieneke Visser, een gepensioneerde verpleegster. Ze dronk ook een kopje koffie, rookte een shagje en luchtte haar hart over een rare buurman, die coniferen kortwiekte en zijn en haar tuin met een spuitbus lichtgroen verfde. Daar durfde ze niets over te zeggen; ze hield zich liever gedeisd. ”Alles woont hier door elkaar,” zei ze.

Betondorp werd in de jaren twintig van de vorige eeuw gebouwd. Het was een modernistisch ontwerp en het gebruik van beton was vernieuwend voor die periode, kort na de eerste wereldoorlog. Communisten en sociaal democraten woonden er; het was in alles een rood dorp. De oude meneer Huyser bijvoorbeeld, een gepensioneerd militair, glimlacht wanneer ik hem daarop aanspreek. “Ach, heer,” zei hij zacht, “ik ken de wijk, maar ik woon er niet en heb er nooit gewoond. Het was een rode wijk, zeg ik met zekere weemoed, maar dat is nu veranderd. De oude mensen die hier nog wonen zijn de oude rooien; je herkent hen aan de nette, onderhouden tuintjes. De nieuwe mensen hebben niet zo veel met die geschiedenis; je herkent hen ook aan hun tuintjes. Kijk maar, wat een rotzooi.” Meneer Huyser wijst op een willekeurige voortuin waarin onkruid woekert en een kratje met lege bierflessen scheef op een baksteen wankelt. De gordijnen van het huis zijn vaal en gesloten.

Meneer Huyser vertelt dat hij in de oorlog als jongen van 19 naar Engeland is gegaan en met de geallieerden heeft mee gevochten; na de bevrijding is hij in het leger gebleven en in 1946 naar Indië gegaan. “Als jongen wist ik van niks,” zegt hij nu, “maar een ding heb ik aan die periode over gehouden: een verschrikkelijke hekel aan Bernard. Misselijke vent. En ik zei dat ook hardop. Ik had voldoende onderscheidingen om vrijuit te kunnen spreken.” Meneer Huyser vertelde dat hij door zijn afkeer van de prins en zijn openhartigheid daarover een glanzende loopbaan in het leger is misgelopen. “Maar dat maakte me niets uit. Ik behield mijn waardigheid en onafhankelijkheid. Dat is een groot goed.” Met een hoofdknik en een stevige hand wenste hij me een goede reis en wandelde verder, in de richting van de Middenweg.

In de Lekkerbek van eigenaar Ron en zijn vrouw Sandra is het een komen en gaan van buurtbewoners. Sommigen kopen een brood; anderen bestellen een ‘broodje bal’ alsof dat de gewoonste zaak van de wereld is. Ron en Sandra hebben het naar hun zin in Betondorp; er vestigen zich nieuwe jonge gezinnen, zeggen ze, juist omdat heel wat huizen te koop worden gezet. “Mensen zien vaak alleen het slechte of het nare, maar als je goed kijkt en als je goed luistert,” zegt Ron, “dan valt het allemaal wel mee en is er ook veel positiefs te ontdekken. Dat zeg ik met overtuiging, meneer.”

Na de broodjes en de koffie wandel ik verder. Het is stil om me heen. Het is fris en het miezert; er zijn geen mensen op straat. Op de Brink is een gemeenschapsgebouw in gebruik als een Oosterse tempel en een voormalig schoolgebouw, elders in de wijk, heeft een nieuwe bestemming gekregen. Hier groeiden de gebroeders van het Reve op; Bobby Haarms en Johan Cruyff ademden voetbal en maakten later furore bij Ajax, aan de andere kant van de Middenweg.

Ik wandelde naar de rand van de wijk en bereikte daarmee de grens van Amsterdam. Via het fietspad bereikte ik Diemen, volgde een vaart en opnieuw een fietspad, richting Weesp. Ik passeerde snelwegen, een wegrestaurant met een motel waaralle kamers overdag wel bezet leken.

De ervaringen in Amsterdam bedrukten me nog steeds. Eigenlijk was het mijn voornemen om naar Amsterdam Zuid-Oost te gaan, naar de Bijlmer maar de afslagen die ik op het fietspad tegenkwam, liet ik rechts liggen. De Bijlmer zou eigenlijk ik eigenlijk later op deze voettocht nog moeten aandoen, zoals er nog meer plaatsen zijn waar ik nog naar toe zou willen gaan.

Later, om acht uur, zouden de koningin, prins Willem Alexander en zijn vrouw, burgemeester Eberhard van der Laan en de leden van de regering en duizenden gewone mensen de dodenherdenking op de Dam bij wonen. Ik moest, wandelend, almaar denken aan het treinspoor waar ik onderdoor liep, vlakbij het Sportfondsenbad in Amsterdam Oost, en aan de tramrails waar ik tussen liep in de vroege ochtend. Ik wilde naar huis en wist niet hoever ik nog moest lopen. Hoeveel autoverkeer me ook passeerde, er was niemand op straat die me vertellen kon hoe lang nog, hoe ver. Op enig moment moest ik de brug over van het Amsterdam Rijnkanaal en eens daaraan voorbij zag ik Weesp liggen, een oude vestingstad.

In de Breedstraat zag ik een eenvoudige etalage, een bakkerswinkel en was zo blij als wat. Misschien kon ik hier wat kopen om mee naar huis te nemen, iets lekkers. Mijn etappe begon ditmaal in de bakkerij en patisserie van vier Marokkaanse zusjes in Bos en Lommer; zo zou ik het verhaal rond kunnen maken. Ik stapte de winkel binnen van bakker Jacob Wesselman en we raakten al snel aan de praat over het ambacht, het onderwijs en een goeie eierkoek. Jaco vertelde dat hij de zesde generatie is die voor het bakkersvak koos; ergens rond 1770 zijn de voorvaderen Wesselman tussen Hoorn en Enhuizen als bakker begonnen. In Weesp is de familie sinds 1920 gevestigd. “Die traditie, die kennis en ervaring is een sleutel in dit vak. Het gaat er om dat je de juiste ingrediënten weet te gebruiken om een goed koekje te maken, om een mooie taart te maken. Ik gebruik verse slagroom en die slagroom maak ik ook zelf. Het blijft langer goed; het smaakt beter en het is zuiverder.” Met de grootste liefde vertelde Jacob over zijn vak en over zijn zorgen over het onderwijs. Stagairs die hij van het ROC krijgt, kunnen nauwelijks nog zeven maal honderd gram suiker afwegen. “Die kinderen volgen onderwijs op middelbaar beroeps niveau,”zei Jacob, “maar wat leren ze dan wanneer ze niet eens kunnen afwegen?”
Wanneer ik een half pondje roomboter koekjes bestel, schudt Jacob het hoofd. “Die krijg je van me en een zakje Weesper moppen.” Even schiet de trambaan en de spoorweg door mijn hoofd; tranen wellen in mijn ogen. Dankbaar neem ik het cadeau aan en neem afscheid.

Op weg naar het station kom ik twee jongens tegen. Natuurlijk weten ze de weg naar het station; ik hoef hen maar te volgen. Rooble, 13, en Justin, 15, willen later naar Amerika. Om die reden maken ze nu lange wandelingen door de stad. Dat doen ze altijd wanneer ze vrij zijn; Rooble volgt techniek op het VMBO; Justin, ook VMBO, heeft voor de zorg gekozen. Samen dromen ze, wandelend en gelukkig in Weesp, over Amerika.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Passage door Amsterdam (6) … van de Zuidas naar het hart van de stad.

Later die middag, tegen vijf uur, wandelde ik door een gebied wat de Zuidas wordt genoemd. Hier, terzijde van de snelweg , bevinden zich hoge en grote kantoren van banken, adviesbureau’s, advocaten en multinationale ondernemingen. Op de Zuidas, zoals in de City van Londen of in Frankfurt, Luxemburg of Milaan, vliegt geld via de computers over de wereldbol, sneller dan het licht. Geld is een grenzeloze macht; tegenmacht ontbreekt. Er wordt hier geld verdiend, verloren en verduisterd. Onzichtbaar is de macht evenwel niet; het spiegelt zich in de gezichten van de mensen, in kleding, op schoenen, op de handen die glad zijn en verzorgd. In een deftige brasserie zitten aan lage, grote tafels breeduit, achterover hangend of naar elkaar voorover gebogen alsof er zachtjes geheimen worden gewisseld. Wat zouden zulke heren bespreken?
Wat een verschil met de Kolenkitbuurt, of Kats, het kleine Zeeuwse dorp waar ik woon, of het Limburgse Eijsden, waar ik op het marktplein de tachtig jaar oude boer Joseph Bruls tegen kwam en wiens zoon professor werd in Freiburg.
Voor de deur van het Wereld Handels Centrum staat een jongeman in een grijs kostuum een sigaretje te roken. Jean Clement is zijn voornaam en hij blijkt een jurist te zijn van Franse orgine. “De liefde bracht me naar Holland,” vertelt hij. “Ik was in Frankrijk afgestudeerd als jurist internationaal recht en kwam mijn huidige vrouw tegen.” Na een jaar volgde hij haar naar Almere. Met zijn Frans universiteitsdiploma kreeg hij in Nederland geen kans. “Ik merkte dat ik gewoon opnieuw moest beginnen en een nieuwe rechtenstudie aan een Nederlandse universiteit moest beginnen. Anders zou ik als jurist nooit werk vinden.”Eerst leerde hij zich zelf Nederlands via de televisie en eenvoudige boekjes. Voor een Fransman spreekt hij opmerkelijk vloeiend Nederlands.
Is het leuk om hier te werken, wil ik weten. Hij kijkt me aan. “Het werk is uitdagend, zeker. Ik werk voor een relatief klein advocatenkantoor, hier in het WTC. We adviseren banken. Maar ja… het is wel het harde kapitalisme. Het gaat om geld verdienen en om niets anders.” Jean Clement kijkt me even aan, neemt een trekje van zijn sigaretje en zegt met een zucht. “Het is niet de fijnste soort mensen die je hier tegenkomt; dat is de keerzijde van het werk. ” Hij glimlacht.
We nemen afscheid en ik wandel verder over de Zuidas. Voor het eerst op mijn tocht merk ik dat mensen elkaar hier niet aankijken wanneer zij elkaar passeren. In die zin zijn de mensen even anoniem en vluchtig als het onzichtbare, vliedende geld. De gebouwen stralen de hoogmoed uit die de financiële sector voorstaat. Het ‘capitalisme profonde’ in de financiële en dienstverlenende sector heeft de wereld in een ongekende crisis gestort… dat zie je hier: de hoofdkantoren van ING en ABN Amro.

In de Balie leidt Felix Rottenberg die avond, daags voor de Nationale Dodenherdenking, een debat avond over de zin en aard van het herdenken. Het debat wordt gevoed door de deskundigen, schrijvers en artiesten van drie verschillende generaties, die hun ervaringen en inzichten met het publiek delen.
In de week voor de Dodenherdenking ontwikkelden zich weer heikele kwesties. Gebruikelijk tijdens de Dodenherdenking op de Dam is dat een scholier een zelfgeschreven gedicht voor leest. Ditmaal had het zeer officiële Vier en Vijf Mei comité een gedicht uitgekozen waarin aandacht werd gevraagd voor een familielid die in de oorlog voor samenwerking met de Nazi’s had gekozen; elders, in het Oosten van het land, wilde een burgemeester de plaatselijke herdenking langs Duitse oorlogsgraven leiden. Uiteindelijk werd het betwiste gedicht niet op de Dam voorgedragen maar in kranten afgedrukt en verbood de rechter de passage langs de oorlogsgraven waarop de dorpsbewoners, zo liet het televisiejournaal zien, en masse langs de graven van de Duitse soldaten wandelden.
De grote zaal van de Balie was ik Felix’ gast en zocht ik voor de deuren open gingen een plaatsje op, achterin de zaal. Tot mijn verrassing liep de zaal helemaal vol met oudere en jonge Amsterdammers. Felix leidde het debat meesterlijk; alle facetten van de herdenking en de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog bracht hij ter sprake. De pijn en het verdriet, de gruwelijke herinneringen aan de deportatie van de Joden in de Tweede Wereldoorlog; de vraag hoe je kunt voorkomen dat onze kinderen ooit ‘daders’ zullen worden; hoe het mogelijk was dat in de jaren na de oorlog eigenlijk niet gesproken werd over wie wat had mee gemaakt en welke gevolgen dat zwijgen in families had en ten slotte werd gesproken over de vraag waarover de herdenking op de Dam nu eigenlijk over moest gaan…. Over alles werd door de aanwezigen verschillend gedacht maar wat de Amsterdammers in de zaal samenbond was het publieke gesprek. Pijn werd verwoord; onzekerheid geformuleerd; angst en twijfel uitgesproken.

Felix werd de volgende ochtend voor dag en dauw door Radio 1 verwacht in de Amsterdamse studio Desmet naar aanleiding van zijn ontmoetingen met Fortuyn, die tien jaar geleden werd vermoord door een Zeeuwse milieu-activist. We liepen al om half acht door de oude Joodse buurt van Amsterdam. Felix wees me op het voormalige Joodse ziekenhuis, op de huizen, de grachten en stegen waar het onvoorstelbare, de deportatie en vernietiging van de Joodse Amsterdammers, zich zeventig jaar geleden voltrok. Denise Citroen, een nichtje van Felix, zou later die dag en de daarop volgende dagen Open Joodse Huizen organiseren. In de huizen waar ooit Joodse Amsterdammers woonden, vertelden nu Joodse Amsterdammers verhalen, herinneringen. Zo zouden stemmen levend blijven.
Na het vraaggesprek in de studio Desmet lopen we via ‘de Burcht’het voormalige kantoor van de Algemende Nederlandse Diamantbewerkers Bond, naar de Weesperstraat. Felix wijst me op het monument wat de Joods gemeenschap na afloop van de oorlog ‘moest’ oprichten als blijk van erkentelijkheid voor de steun die zij tijdens de oorlog van Amsterdammers kregen. Er liggen bloemen op het monument; we vragen ons af waarom, waartoe, van wie.
We nemen namen afscheid; Felix moest zijn zaterdagse column schrijven voor het Parool en ik moest verder op mijn tocht. Ik dwaalde door het stille Amsterdam en kom uit bij de Hollandse schouwburg, net als het Joods Historisch Museum zo vroeg in de ochtend nog gesloten. Ik zat een poosje op een stoep tegenover de Hollandsche Schouwburg en keek om me heen. Auto’s passeerden, fietsers gehaast zoals je dat alleen in Amsterdam ziet; een vrachtwagen van een drankengroothandel reed in de richting van de Stopera. Hoe langer ik hier zat, hoe stiller het werd. De buitenwereld loste op in de tijd en verloren in de tijd drongen zich andere geluiden op en andere beelden.
Voor de Hollandse Schouwburg, over de Plantage Middellaan, ligt de trambaan waarover Lodewijk Asscher vertelde. In gedachten zag ik de tussen de rails namen verschijnen van al die mensen, al die opa’s en oma’s, vaders en moeders en al die kinderen die van hier werden weggevoerd, over de trambaan naar het Muiderpoortstation of naar het Centraal Station en vandaar verder naar Westerbork, Sobibor, Auschwitz.
Na verloop van tijd ben ik opgestaan en ben de trambaan gaan volgen, elke stap een stem. Plantagemiddellaan, Middenweg, onder het spoor door, langs een begraafplaats, sportvelden en verder richting Muiden, kilometers.
Op enig moment zag ik aan de overkant van de weg drie jonge meiden met bolderkarren wandelen. In die bolderkarren zaten kleine kinderen. Ik kon hen niet horen; ze zwaaiden niet terug.

Gepubliceerd op

Passage door Amsterdam (5) ….door Bos en Lommer.

Amsterdam – “Ga naar de Nieuwe Boekhandel aan de Bos en Lommerweg,” adviseerde Felix Rottenberg. “Dat is bijzonder: een boekenwinkel starten in een van de meest besproken delen van Amsterdam. Daar zit een mooi verhaal in.” Ik volgde Felix’ advies en reisde vanuit Zeeland naar Bos en Lommer. Later die avond zouden we elkaar treffen in de Balie, waar hij een debatavond zou leiden over de Nationale Herdenking, op 4 Mei.

Bos en Lommer is een grote wijk in het westen van Amsterdam en heeft, vooral buiten de stad, de reputatie van een probleembuurt. In Zeeland volgt men de media en ik werd gewaarschuwd: wie naar Bos en Lommer gaat kan met geen goed fatsoen over straat; gevaarlijke criminele bendes trekken er rond en er zijn vervallen huizen, er is slecht onderwijs, er zijn geen voorzieningen… dat is het beeld van Bos en Lommer.

Op 3 mei scheen de zon.

Op de Bos en Lommerweg zie je aan weerskanten allemaal leuke, kleine winkels; groenteboeren, bakkers, oude, nieuwe, saaie en hippe winkels, alles door elkaar. Naast de nieuwe boekwinkel is een nieuwe Marokkaanse bakkerij, Shukran, waar je ook lekker kunt ontbijten of lunchen. Ik stapte er binnen, bestelde een glas verse sinaasappelsap en een hartig broodje. Yurdagül, die achter de toonbank stond vertelde me dat zij het bedrijf samen met haar drie zussen is gestart. Ze hebben een traditionele Marokkaanse bakkerij ontwikkeld waar alles in de eigen bakkerij en keuken op een ambachtelijke wijze wordt gemaakt. Het vak hebben de vier zussen geleerd van een oude vriend, een bakker, die ook nu nog een oogje in het zeil houdt maar ziet dat alles goed gaat. De vier zussen hebben alle vier nog een andere vaste baan naast de bakkerij. Yurdagül is een re-integratiecoach bij de gemeente, een andere zus werkt in een organisatie voor dak- en thuislozen. Wanneer ik haar vertel dat ik uit Zeeland kom, bekent ze dat ze als Amsterdamse nog nooit de stad uit is geweest. “Dat meen ik,” zegt ze, “ik ben zelfs nog nooit over het IJ geweest; ik ben nog nooit in Noord geweest.” Op 11 mei werd bakkerij Shukran van de vier zusjes geopend en ik beveel een bezoek van harte aan.

Naast de bakkerij is de door Felix aanbevolen Nieuwe Boekhandel, al uitgeroepen door de beste boekhandel van het land en initiatiefneemster Monique Burger tot de beste boekverkoper van Nederland. Hoe kan het: een echte, kwalitatief goede boekhandel in een wijk waar tachtig procent van de bevolking van oorsprong een niet- Nederlandse achtergrond heeft? Wat is het geheim? Het antwoord ligt binnen de boekhandel, maar even goed daar buiten. Wandelend door de wijk blijkt al snel dat Bos en Lommer een vriendelijke wijk is, waar de voorbije jaren veel is geïnvesteerd en vernieuwd. Ja, er wonen mensen oorspronkelijk afkomstig uit alle landen van de wereld die zich nu allemaal Amsterdammer noemen. Dat gaat niet vanzelf maar uiteindelijk, met inspanning en doorzettingsvermogen lukt dat de meesten.

Het herstelprogramma in deze zogenaamde ‘Vogelaarwijken’ heeft effect gehad, net als in Woensel in Eindhoven, waar ik vorig jaar doorheen kwam. Er is in Bos en Lommer veel en grondig opgeknapt; de straten zijn schoon, de huizen opgeknapt, scholen goed onderhouden, kleine bedrijfjes vind je overal en de diversiteit tussen hoog en laag opgeleiden is toegenomen. Wie in een stad wil wonen, treft in Bos en Lommer een levendige, aangename woon en werk omgeving. Ongetwijfeld zullen er problemen zijn en incidenten, maar het algemene beeld is dat van een vredige, vriendelijke wijk.

Op het Bos en Lommerplein is er markt. Je kunt er alles kopen wat je wilt maar de prijzen zijn opvallen lager dan elders. Ik maak een praatje met Mo en Hakan, twee broers van vijftig en zevenenvijftig jaar. De een werkt in de horeca als kok, de ander op Schiphol als bevrachter. Mo vertelt dat zijn zoon in de zorg werkt, en daarnaast een opleiding volgt. Hij is hoopvol. “Misschien wordt hij wel een arts.” Ze hebben het hier in Bos en Lommer naar hun zin: “Onze kinderen hebben hier toekomst.”

Chrissy is een deftige dame met een zonnebril op. Ze is 67 jaar en woont in een deftig huis, grenzend aan het Vondelpark. Ze komt graag in Bos en Lommer. Elke week reist ze er met de tram naar toe. In de kerstperiode was ze op een cruise op de Nijl in Egypte en daarna in Cairo. “Ach meneer,” vertelt ze, “als je daar bent geweest.. dan is het hier zo rustig. Er zijn nu eenmaal mensen die er belang bij hebben om te vertellen dat het hier slecht gaat. Natuurlijk, er gebeurt wel eens wat, maar de werkelijkheid van alledag is anders. Ik kom hier graag… je bent hier in de wereld.”

Vlak bij de boekwinkel spreek ik nog twee jongens van dertien, Jassine en Hanif. De een zit in de tweede klas van de Havo, de ander heeft de laatste klas van de basisschool nog een keertje overgedaan en is nu klaar voor de Havo. Het zijn vrolijke jongens, zitten op voetbal en kickboksen. Jassine zou eigenlijk wel beroepsvoetballer willen worden maar ja, die kans is heel klein, weet hij al. “Dus ik doe mijn best op school, meneer.”

In de Nieuwe Boekhandel wordt het levendige beeld van de wijk bevestigd door de boekverkopers Bart en Folco. “Bos en Lommer is in opkomst. Mensen wonen hier graag en mensen willen lezen; hier misschien wel meer dan elders. Men is leergierig, hoor.”

Maar voorbij het Bos en Lommerplein, aan de andere kant van de snelweg, de ring, ligt de Kolenkitbuurt en daar is het toch een beetje andere koek. Hier zie je grauwe woonblokken en armoede achter de ramen in druppeltjes naar beneden glijden. Het is waar, ook in de Kolenkitbuurt zijn sommige woonblokken al opgeknapt maar er blijft veel werk te doen. De enkele winkels zijn armoedig; de prijzen nog lager dan aan de andere kant van de ring.

Laatst was de buurt in het nieuws. Bewoners klaagden over overlast. Niet over het lawaai van auto’s of vliegtuigen, nee, over ratten werd geklaagd. Overlast door ratten die op zwerfvuil afkomen.

3 mei 2012, de zon scheen en het werd zachtjes aan warm.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Passage door Amsterdam (4) …de Albert Heijn de Wibautstraat

Vanaf de markt wandel ik op aanwijzing van Ronald ‘Dapper-Smoothie’ Levering naar de Albert Heijn in de Wibautstraat. Hoe zit de logistiek van de voedselvoorziening bij een supermarkt in elkaar? Hoe komt de prijsvorming tot stand en hoe zijn de arbeidsomstandigheden bij een van de grootste werkgevers van het land? Albert Heijn nodigde me uit om eens te gaan praten bij het filiaal aan de Wibautstraat.

Het AH filiaal in de Wibautstraat herken ik vanuit de verte aan de lichtblauwe vlag voor de winkel, die aan de rand van een negentiende eeuwse stadswijk met welvarende tweeverdieners ligt. Aan de overkant van de Wibautstraat ligt een van de arme, veelkleurige wijken van Amsterdam Oost. En het metrostation dat vrijwel voor de deur ligt van Albert Heijn legt de verbinding met Zuidoost, de Bijlmer.

Al die elementen zijn van invloed op de klanten èn op de samenstelling van de ploeg van werknemers in het filiaal, vertellen filiaalhouder Menno Versteeg en zijn assistent Wouter Locker. Het filiaal in de Wibautstraat is een gewone middelgrote supermarkt, zoals er zoveel zijn in Nederland. De inrichting en indeling van de winkel is dan ook niet verrassend of verwarrend. Als overal zie je veel jonge mensen vakken vullen of achter de kassa. “We hebben 180 medewerkers,” legt Menno Versteeg uit. “Vrijwel iedereen werkt in parttime dienst. Het overgrote deel, tachtig procent, is jong, maar twintig procent zijn ouderen werknemers. Dat zijn herintreders, of moeders die werken op momenten dat de kinderen naar school zijn. Voor de jongeren die hier werken is het vaak hun eerste baantje. Ze verdienen bij om hun studie te betalen, of zitten tussen twee studies in en hebben zo de tijd om na te denken welke kant zij op willen gaan. Weer anderen sparen voor een reis naar Australië. We hebben ook een stel Poolse jongelui gehad die door hier te werken hun studie aan de universiteit bekostigen.”

Iedereen krijgt het minimumloon, conform de CAO afspraken. De 180 personeelsleden zijn aan het werk wanneer er werk is, dat wil zeggen op het moment dat goederen worden aangevoerd en de vakken in de winkel moet worden gevuld. Wanneer die klus is geklaard is er veel minder personeel nodig; voor de kassa’s heb je maar een paar mensen nodig. Het personeel van de Wibautstraat is even divers en kleurrijk als de bewoners van de omgeving. In de loop der jaren is er binnen het bedrijf veel veranderd. Menno Versteeg: “Ik werk nu 24 jaar voor Albert Heijn; vroeger kwam ’s morgens de leverancier van de zuivel; daarna de bakker en weer later groente en fruit. Het ene moment kreeg je diep gevroren goederen; het volgende uur niet gekoelde producten. Het was een komen en gaan. Nou met de introductie van automatisering konden we die aanvoer van goederen veel beter organiseren. Nu komt er nog maar een keer per dag een vrachtwagen die alles mee neemt. Dat maakt de organisatie van het werk efficiënter; het scheelt in de kosten en we belasten de omgeving niet meer met een voortdurende stroom van vrachtwagens. We proberen zo ook om mee te werken aan een ‘duurzame’ wereld.”

Het aantal producten in een doorsnee filiaal van Albert Heijn nam spectaculair toe, van enkele duizenden naar ongeveer 25.000 tot 30.000 producten. De winkel in de Wibautstraat is zeven dagen per week open, van acht uur ’s morgens tot tien uur ’s avonds. Alleen op zondag sluit de winkel eerder: net na Studio Sport, om acht uur. Klanten van Albert Heijn verwachten dat op elk moment van de dag alle producten aanwezig zijn; wanneer aan het einde van de dag dat ene volkoren brood op is, kunnen klanten boos worden en zelfs uitermate agressief.

De automatisering en de invoering van de streepjescode heeft een revolutie ontketend in detailhandel. Via de streepjescode wordt in een centraal verdeelcentrum exact geregistreerd welk product op welk moment in welk filiaal werd verkocht. Wanneer een bepaalde hoeveelheid producten in de winkel is verkocht, wordt dat automatisch geregistreerd in het verdeelcentrum in Zaandam. Tegelijkertijd worden vanuit het magazijn goederen klaar gezet voor verzending naar het filiaal. Door de automatisering heeft Albert Heijn een vrij nauwkeurig inzicht wanneer welke producten op welk moment door de klant wordt gevraagd. En juist omwille van het veeleisende karakter van de klanten is Albert Heijn (op elk moment elk product beschikbaar) ook gebaat bij een constante aanvoer en een constante kwaliteit door producenten. Er zijn precieze afspraken bijvoorbeeld met telers van verschillende groenten en fruit, met de grote zuivelbedrijven en dus met melkveeboeren. Wie als boer een constante kwaliteit en een constante aanvoer kan garanderen, krijgt in ruil daarvoor ook zekerheid in de vorm van vooraf overeengekomen prijsafspraken. Dat biedt telers en boeren de kans om vaak grote investeringen te doen, die in het oude systeem van steeds wisselende prijzen op de veiling (en wereldmarkt) uiterst riskant bleken.

Inkopers van Albert Heijn hebben nu al afspraken gemaakt met een rozenteler in Kenia voor de levering van rozen voor volgend jaar. “We gaan niet zomaar naar Kenia omdat het goedkoper is,” legt Menno uit. “We willen rozen uit Kenia op voorwaarde dat er ook afspraken worden gemaakt over de scholing van het personeel, over huisvesting en milieu. Ook voor de kinderen van de werknemers hebben we eisen gesteld in verband met scholing en huisvesting. Dus op dat terrein zijn we ook actief en gaan we uit van onze eisen voor duurzaamheid en betrokkenheid bij de omgeving. Maar er komt meer bij. We krijgen de rozen aangevoerd in bossen, voorverpakt. Maar in speciale weken, met Pasen of tijdens de voorjaarsweken willen we een speciale feestelijke verpakking om die bossen. Nou, dat is weer ingewikkeld wanneer dat plastic papier hier gedrukt wordt. Dus hebben we nu ook een drukkerij in Kenia, om de rozenkweker van het juiste verpakkingsmateriaal te voorzien. En ook aan dat bedrijf stellen wij eisen voor het personeel, voor het milieu.”
De keerzijde is natuurlijk dat wie als producent niet aan de eisen van gegarandeerde kwaliteit en aanvoer kan voldoen, in de geïndustrialiseerde en geautomatiseerde samenleving waarin we leven, eigenlijk alleen maar in de marge kan opereren.

Maakt deze geautomatiseerde keten de logistiek van de dagelijkse boodschappen niet vreselijk kwetsbaar, leg ik aan Menno en Wouter voor. Ik wijs daarbij op de spoorwegen die bij een lichte sneeuwval of wat harde wind al in de problemen komen. Vier dagen geen aanvoer en de bevolking in de stad wordt radeloos en wie weet wel redeloos. Menno erkent die kwetsbaarheid. “Ooit hebben we een probleem gehad toen in de buurt van ons verdeelcentrum brand uitbrak. Niet bij ons maar in een ander bedrijf,” herinnert Menno zich, om er aan toe te voegen dat Albert Heijn zulke problemen zelf nog nooit gehad heeft. “Misschien moet je de vraag omdraaien,” merkt Wouter op, “waarom heeft de NS wel zulke problemen en Albert Heijn niet?”

Na het gesprek lopen we even door het magazijn, waar nauwelijks goederen in voorraad zijn. Voor de winkel maak ik een foto van Menno en Wouter. We nemen afscheid; een zwerver scharrelt voor de deur. Menno kent de man. “Hij is een Engelsman met een specifieke kijk op de wereld. Hij is razend intelligent; echt een boeiende figuur. Je zou eens met hem moeten praten.” Voor ik het in de gaten heb is de man verdwenen en opgegaan in de anonimiteit van de stad.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Passsage door Amsterdam (3).. Over de Dappermarkt

Amsterdam – Tijdens mijn vorige wandeling passeerde ik op de Zeedijk Chinese, Portugese, Thaise, Argentijnse, Braziliaanse, Italiaanse keukens. Ongetwijfeld zag ik veel eethuizen en keukens over het hoofd maar de verwondering was er niet minder om. Hoe voedt de stad zich en wordt de dagelijkse aanvoer georganiseerd? Dat wilde ik uitzoeken… Op naar de Dappermarkt, en de Albert Heijn in de Wibautstraat.

Vanaf het Centraal Station is het in oostelijke richting ongeveer driekwartier lopen naar de Dappermarkt. Dat is een dagelijkse markt waar je van alles kunt vinden, van lavendel uit de Provence, tot kippen van de gril, van aardappels uit de polders tot de scherpste pepers uit Azië. Maar net zo goed glimmende horloges, teenslippers, trainingspakken en afwasborstels. De Amsterdamse bevolking kent ongeveer 175 verschillende nationaliteiten; iedereen voelt zich thuis op de Dappermarkt. Niet voor niets noemt men dit trots een wereldmarkt en werd de Dappermarkt tot tweemaal toe uitgeroepen tot de beste markt van Nederland.

Een Hindoestaanse groenteman vertelt dat hij zijn goederen betrekt op de groothandelsmarkt, het Food Centre, in het westen van de stad. Die groothandelsmarkt werd in de vooroorlogse jaren in het leven geroepen door de grote SDAP wethouder Monne de Miranda. (Monne de Miranda, begonnen als diamantslijper, werd in Kamp Amersfoort vermoord door drie leden van de christelijk nationalistische verzetsgroep ‘de Geuzen’ uit Vlaardingen. ) Ik had het Food Center graag bezocht maar wanneer je geen handelaar bent en niet over de juiste papieren beschikt, kom je er niet in. Wat ik had willen weten is hoe de goederen worden aangevoerd; zijn er ook telers die rechtstreeks leveren, of komen groenten en vlees van de veiling? Daarover kon de Hindoestaanse groenteman me niets vertellen.

Het zal de bezoekers van de Dappermarkt een zorg zijn. Zij kijken en keuren, prijzen en misprijzen. Ik spreek een Turkse architect, Necati Ümit, die lavendel verkoopt, olieën en reukwaren. Hij houdt van traditionele Hollandse architectuur. Het liefst zou hij die Hollandse helderheid en evenwichtigheid meer in zijn ontwerpen in Turkije laten zien dan hij tot nu toe heeft kunnen doen. Hij pakt uit de bestelwagen die achter zijn kraam staat een artikel uit de Telegraaf waarin zijn ‘Nederlandse’ projecten in Turkije worden beschreven. “Er komt een moment”, zegt hij, “dat ik me volledig op mijn droom in Turkije kan richten: het ontwikkelen van oud Hollandse huizen. Nu doe ik nog de markt, elke dag ergens anders.”

De droom van Necati past in de traditie van Amsterdam. Eeuwenlang al is de stad een toevluchtsoord voor vreemdelingen die zich hier in kortere of langere tijd ontwikkelen. In de trein op weg naar Amsterdam las ik in een bundel ‘wandelingen door de antieke wereld’ van Frederik Bastet over de lotgevallen van de jonge Duitse Heinrich Schliemann, die op latere leeftijd de belangrijkste archeoloog van zijn tijd werd en onder andere de resten van Troje ontdekte.

In de eerste helft van de negentiende eeuw in Amsterdam woonde Heinrich Schliemann in Amsterdam, waar hij als een drenkeling aankwam en zich uiteindelijk via handelshuizen aan de Keizersgracht opwerkte. Hij ontdekte de veelheid aan talen die in Amsterdam gesproken werd, prees de openheid en de mogelijkheden die de stad bood en haar aandacht voor ‘de schone kunsten’. ‘Toneelstukken worden hier elke avond in prachtige schouwburgen in vijf talen opgevoerd’, noteerde de jonge Schliemann, die overigens zelf geen geld had om die toneelstukken bij te wonen. In plaats daarvan studeerde hij intensief en leerde zichzelf tussen 1841 en 1846 Russisch, Nederlands, Spaans, Portugees en Italiaans. In 1846 vertrok hij naar st. Petersburg, werd multimiljonair en archeoloog, maar bleef tot op de laatste dag van zijn turbulent eleven warme herinneringen koesteren aan zijn Amsterdams periode.

Op een bankje achter de sinaasappel ronde kiosk van de ‘de Dapper Smoothies’ bij de Eerste van Swindenstraat ga ik even zitten. Een zware Surinaamse mevrouw, met twee boodschappentassen in beide handen ploft naast me neer. Ze is buiten adem. Enkele ogenblikken later neemt een oudere heer van Marokkaanse afkomst met een wandelstok naast ons plaats. De oude heer zwijgt; hij kijkt voor zich uit en de zware mevrouw is na een minuut of tien weer bij machte om de wereld om haar heen in zich op te nemen. Ik vertelde de heer en de dame dat ik in een klein dorpje woon, met iets meer dan 400 inwoners en dat, wanneer ik in mijn stoel in de woonkamer zit, over een vlakke polder kijk, dertig kilometer tot de horizon. “Dat moet je maar kunnen,” zei de dame. “kijken naar dertig kilometer niks.” De oude heer richtte zijn stok op en wees in de richting van de Dappermarkt. “Ik woon hier aan de markt. Alles bij de hand. Ik heb het goed.” De mevrouw knikte: “Gemakkelijk. Alles bij de hand.”

“Dat vind ik echt een wonder, ” antwoordde ik. “Dat je hier alles hebt en er zoveel mensen zijn. Het is wel gezellig, lijkt me.” De oude heer zwijgt en de zware dame ook. “Wij hebben aardappels, uien, suikerbieten en tarwe, en koeien op stal. We hebben geen winkel, niks. Dat is de polder.”

“De oude man richtte zijn wandel stok op. “Ik liever Dapperbuurt.”

Ondertussen schenkt Ronald Levering van de Dappermarkt Smoothies het ene na het andere sapje in. Klanten hebben vaak hun gepast geld al in de hand en houden maar een enkel ogenblik halt bij zijn kiosk. “Ik doe dit eigenlijk voor mijn plezier,” vertelt hij. “Ik heb de Febo hier en nog een groentekraam op de markt. Ik hoef het niet te hebben van de Smoothies; daarom kan ik de prijs zo lekker laag houden en ach, meneer, het is ook leuk. Je kent de mensen; het is een wereldmarkt zeggen ze, maar eigenlijk gewoon een dorp.”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Passage door Amsterdam (2).. Over mooie woorden en de werkelijkheid van de Opdrachtenbank

Amsterdam – Vanaf bakkerij Hartog in de Wibautstraat ben ik langs de Amstel naar het Centraal Station gewandeld en nam ik vandaar de trein naar het station Sloterdijk, aan de westkant van de stad. Sloterdijk is een vreemd station: verschillende in- en uitgangen, die uitkomen in volkomen verschillende ‘werelden’. Aan de ene kant de Kolenkitbuurt, het armste en meest verwaarlosste deel van de wijk Bos en Lommer; aan de andere kant van het station is een zakelijke wijk met kille, anonieme kantoorgebouwen, brede wegen en een immer jagende wind. In die laatste buurt, tussen de bedrijven, had ik een afspraak bij Paul Malschaert van de Opdrachtenbank, een bijzonder ICT bedrijf met een bijzonder verhaal. Maar eerst terug naar de Wibautstraat.

Dat is een grote baan met dubbele autowegen in beide richtingen en met grote gebouwen aan weerszijden. Ik heb geen idee wat er zich in die gebouwen af speelt, welke beslissingen er worden genomen of juist uitgesteld; ik ken hier niemand. Wanneer ik mensen zie lijken ze gehaast en in zichzelf gekeerd. Ik wandel in de richting van het centrum en passeer al gauw het deftigste hotel van het land, het Amstel hotel. Ik herken de buurt van de televisiebeelden waarop toenmalig minister president Wim Kok zijn collega’s , de Europese staatshoofden en regeringsleiders naar de Nederlandse Bank liet fietsen voor de ondertekening van het Verdrag van Amsterdam.

Tegenover de ingang van het hotel staat een standbeeld van ‘de jonge Rembrandt’. Ik sta daar een poosje. De rode loper die naar de monumentale toegangsdeur leidt is flets; er gaat niemand naar binnen en er komt niemand naar buiten.
Via het theater Carré kom ik uit op het Waterlooplein. Op dat plein is de Stopera gebouwd, die wonderlijke combinatie van een stadhuis en een operagebouw in een. In de schaduw van de Stopera is een rommelmarkt. De voertaal is er hoofdzakelijk Amerikaans en de ‘rommel’ is bedoeld voor de export. De gevels achter de marktkramen, scheef gezakt en eeuwen trotserend, herinneren aan de levendige handel die hier ooit was.

Via kleine straatjes en langs een schitterende kerktoren die door toeristen kan worden beklommen kom ik uit op de Nieuwmarkt, passeer de Waag en wandel de Zeedijk op met op de kop Chinese winkels en een Chinese tempel. Bijna word ik omver gereden door een oud Chinees dametje in een scootmobiel; een glimlach kan ik nauwelijks onderdrukken. Ik wandel de Zeedijk op, ooit een centrum van drugshandel en zware criminalisteit. Nu is het een levendige en kleurige oude steeg met aan weerszijden eethuizen en café’s uit alle windstreken.

En misschien is dat wel het grootste wonder van de stad… het voedsel, dat iedere dag in voldoende mate en naar ieders gading wordt aangevoerd. Behoudens controle op voedselveiligheid heeft de overheid nauwelijks vat op de productie, verdeling en logistiek van de voedselvoorziening. Terwijl ik op het Centraal Station toeloop, slaat me de schrik om het hart. Je mag er toch niet aan denken dat een geprivatiseerd bedrijf als de Nederlandse Spoorwegen de voedselvoorziening zou moeten garanderen… bij wat regen, sneeuw of herfstblaadjes zou de zaak in het honderd lopen. Dat risico kan een stad zich niet veroorloven.

In het zakendistrict achter Sloterdijk heb ik een afspraak met een jeugdvriend, Paul Malschaert. We hebben elkaar tientallen jaren niet meer gezien; wat ik van hem weet is dat hij voor een Amerikaanse computerfirma werkzaam was en nu een eigen ICT bedrijf heeft, de Opdrachtenbank. Zijn medewerkers zijn mensen toppers in hun vak maar hebben een psychische of lichamelijke beperking. Dat laatste maakt het bedrijf niet bijzonder; immers, wie goed is in zijn of haar vak moet daarvoor worden erkend, zonder onderscheid. Wat de Opdrachtenbank nu juist wel bijzonder maakt is het specifieke personeelsbeleid dat door velen wordt afgewezen, onder andere door de gemeente Amsterdam. Wat is er aan de hand?

Paul startte de voorbereidingen voor de Opdrachtenbank in 2007; zijn idee was eenvoudig: een web-service opzetten met medewerkers met een lichamelijke of psychische beperking. Hij wilde laten zien dat mensen met een beperking ook buiten de sociale werkplaats een volwaardige baan zouden moeten kunnen vinden. De Opdrachtenbank zou aan web-beheer gaan doen, content management, zoals dat heet, maar ook het managen van social media voor organisaties en het beheren van helpdesks.
De voorbereidingen verliepen voorspoedig; een aantal potentiële klanten had toegezegd van de Opdrachtenbank gebruik te zullen gaan maken. Vanuit verschillende fondsen kreeg hij steun voor het plan; hij huurde een verdieping en liet het aanpassen voor rolstoelgebruikers, kocht de benodigde apparatuur en dacht op 1 januari 2009 een glanzende start te kunnen maken. “Maar in de herfst van 2008 begon de bankencrisis en aanvankelijk dacht ik nog dat het zou overwaaien maar werkelijk, in een weekeinde werd alles anders’’, vertelt Paul, “budgetten van betrouwbare klanten werden in een klap volkomen weggesneden.”

Ondanks de crisis ging de Opdrachtenbank van start in januari 2009, met grote, betrouwbare klanten als het Erasmus Medisch Centrum; het VU Medisch Centrum en Delta Lloyd, bijvoorbeeld, maar het kan beter. “Overheden hebben een grote mond wanneer het gaat om de participatie van mensen met een beperking in de samenleving, maar in de praktijk blijkt dat nergens uit. Wij krijgen, ondanks de goede referenties en scherpe aanbiedingen, geen opdrachten van de overheid. Het Hoofd Inkoop van de gemeente Amsterdam wijst ons keer op keer af; dan zijn we weer te klein, dan maken we in zijn ogen weer verlies… Het is onzin. Hier werken zulke slimme mensen. Klanten wijzen ons af omdat men niet gewend is aan mensen met een handicap. Om die reden ben ik nu zeer terughoudend om ons personeelsbeleid te benadrukken. We zijn een gewoon bedrijf, met topspecialisten.”

Paul legt uit dat een aantal van zijn medewerkers een autistische stoornis hebben, maar juist daardoor een reusachtig vermogen hebben om zeer ingewikkelde problemen te doorgronden en te verhelpen. De academische ziekenhuizen zijn trots op de Opdrachtenbank; de websites van die ziekenhuizen zijn, met alle specialisaties die elk een eigen site hebben, zijn enorm complex. De social media spelen een enorme rol in de zorg; voor ziekenhuizen is het van belang die nieuwe media op te voet te volgen. Wie op het internet snel een chirurg zoekt is blij wanneer er direct een berichtje volgt dat die dokter op dat moment tijd heeft.

“Onze medewerkers kunnen dat werk goed aan. Ze zijn hier op hun plaats en wij houden rekening met hun mogelijkheden. Ik heb hier ouders aan mijn tafel gehad, huilend van dankbaarheid, omdat hun zoon hier volwaardig werk kon verrichten. Juist om die reden is het zo schrijnend wanneer je door een Hoofd Inkoop met een kluitje in het riet wordt gestuurd.”

Paul Malschaert heeft vertrouwen dat de Opdrachtenbank ondanks de crisis toekomst heeft. Het bedrijf heeft een opgaande lijn te pakken; de markt is scherp en de prijzen zijn laag maar de rol en de betekenis van het internet en sociale media nemen dagelijks toe. De vraag is alleen of de samenleving in plaats van mooie woorden over de volwaardigheid van alle mensen, dat ook in daden en contracten tot uitdrukking brengt.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief