Hoorn – Over democratie en onderwijs (2)

Op het Clusius College in Hoorn (MBO) spreek ik met Frank Mol, teamleider. Hij is afkomstig uit het bedrijfsleven en maakte zeven jaar geleden de overstap naar het onderwijs. “Dit geeft me meer voldoening; onderwijs is mensenwerk,” zegt Frank. “Ik vind het leuk om het onderwijs zo goed mogelijk te organiseren.”
De bezuinigingen en tijdelijke maatschappelijke voorkeuren hebben een voortdurende invloed op het onderwijs van deze ‘groene’ school in Hoorn, legt Frank Mol uit. Die invloeden leiden af van waar het echt om gaat, namelijk goed onderwijs. Nu zijn duurzaamheid en ondernemerschap de thema’s die kenmerkend zijn voor de tijdgeest. Terwijl op het algemene budget wordt gekort, zijn er voor projecten rondom deze thema’s weer wel potjes met geld beschikbaar. “Op die manier probeert iedereen een beetje te scoren via het onderwijs,” vertelt Frank, “terwijl het maar de vraag is, wat het rendement is van die tijdelijke projecten. Daarmee wordt het onderwijsbudget feitelijk ongunstig belast.”

Een ander fenomeen waarmee de school wordt geconfronteerd is wat Frank het verwende-kinderen syndroom noemt. Kinderen waarvan de ouders nauwelijks tijd of zin hebben om op te voeden en het nalaten om grenzen te stellen. En terwijl hij daarover spreekt komt een collega, enigszins ontdaan, het kantoor binnen. “Ik had er weer zo eentje, een meisje…Brullen, tekeer gaan, met de deuren slaan,” vertelt ze.
Er wordt gelijk werk van gemaakt; de lijnen op deze school zijn kort; de thuissituatie van de leerlingen en ouders zijn bij de school bekend. “Uiteindelijk hebben leerlingen behoefte aan duidelijkheid, aan respect en structuur,” besluit teamleider Frank Mol.

Anton Aker tref ik tijdens de pauze in de kantine van de school. Die kantine werd onlangs opnieuw in gericht, door leerlingen en een docente Styling, met vrolijke kleuren, gezellige tafels en mooie lampen.
Anton is docent commercieel ondernemen; een echte West-Fries. “Ik ken de bedrijven waar die jongens vandaan komen. Ik kom zelf ook uit zo’n gezin. We houden hier van flink aanpakken; als je een uurtje vrij bent, ga je op het bedrijf aan de slag. Het is een nuchter, hardwerkend volk, altijd op zoek naar nieuwe mogelijkheden. En wat zo leuk is, is dat iedereen de school kent, en zich ermee verbonden voelt. Als ik een mail-berichtje met een verzoek voor de school stuur naar een oud student, die hier acht jaar geleden is afgestudeerd en nu een bedrijf heeft in Kenia, krijg ik dezelfde dag antwoord. Dan weet je dat het goed is.”

Riet neemt me mee door klassen, door de werkplaats waar leerlingen leren om trekkers en andere landbouwwerktuigen te repareren, door de ateliers van de meiden van styling en de groepen die een recreatieopleiding volgen. Na hun opleiding kunnen ze aan de slag in maneges, in recreatiecentra, sportklassen en andere vrije tijdsbedrijvigheid. Wanneer ik hen vertel over mijn voettocht en uitleg dat ik zo dadelijk naar de uitslag van de leiderschapsverkiezingen van de Partij van de Arbeid ga, vraag ik of ze nog een boodschap of een vraag hebben voor de nieuwe politiek leider. De leerlingen van de klas vertellen dat ze vaak lange, dure reizen maken naar school en wanneer ze nog geen 18 jaar zijn, moeten hun ouders die kosten zelf opbrengen, tweehonderd, tweehonderdvijftig euro per maand, zo maar. Waarom krijgen studenten aan een universiteit of een HBO instelling wel een gratis Openbaar Vervoer kaart en leerlingen in het middelbaar beroeps onderwijs niet? Ik beloof de vraag door te geven.

Daarna neem ik afscheid en ga op zeg naar Amsterdam. Bij het busstation in Hoorn hangen drie jongens in een bushokje. Ze roken een joint. Ze zouden eigenlijk op school moeten zijn, erkennen ze, op een ander ROC in Hoorn, het Horizon college. Waarom dan in een bushokje een joint roken, vraag ik. “Het is beter om te blowen,” zeggen ze, “dan om te drinken.” Twee van de jongens beweren in een voorbereidende sportklas te zitten; de derde, verscholen achter een grote donkere zonnebril, doet handel en economie, op niveau 1. Wanneer ik hun naam vraag, geven ze idiote antwoorden. “Schrijf niet over ons,” zeggen ze. “We zijn er niet.”

In de Rode Hoed, een debatcentrum ooit opgezet door Huub Oosterhuis, wordt de uitslag van de leiderschapsverkiezingen bekend gemaakt. Een half uur voordien is het al een drukte van jewelste. Tientallen journalisten zijn op de persconferentie af gekomen; cameraploegen stellen zich op, achterin de zaal en buiten op straat staan verschillende satellietwagens. De vijf verschillende kandidaten met hun campagneteams en medewerkers van het partijkantoor en de Tweede Kamerfractie zijn allen nog onwetend omtrent wie er gewonnen heeft.
De leiderschapsverkiezingen hebben veel meer dan in het verleden enthousiasme opgeroepen. De verschillende debatten, overal in het land, hebben veel aandacht en democratische dynamiek in de partij veroorzaakt. Open, vrij, en toch ook verbonden, werden debatten tussen de verschillende kandidaten gevoerd en kwamen de onderlinge verschillen voor het voetlicht. Overal werd je aangesproken; iedereen zag opeens de kracht van de sociaal democratie.

Om precies vijf uur maakte partijvoorzitter Hans Spekman bekend dat Diederik Samsom in een ronde met een overtuigende meerderheid werd verkozen tot politiek leider van de Partij van de Arbeid en fractievoorzitter in de Tweede Kamer. Diederik hield een korte, krachtige toespraak waarin hij vertelde dat hij zijn best wil doen om de publieke sector terug te geven aan de burgers en het gevecht wil aangaan met het kabinet van Mark Rutte.

Na de bijeenkomst reisde ik terug naar Zeeland en bedacht me dat mijn gastvrouw die ochtend ‘sterke mannen zoals premier Monti in Italië’ aan de macht wilde, ook in Nederland. Sterke mannen, direct verbonden aan de Europese Unie, ontberen wezenlijke democratische tegenmacht. Daarin ligt geen kracht, maar juist zwakte, en dat is precies het probleem van de Europese Unie: zichtbare, tastbare tegenmacht ontbreekt.

Gepubliceerd op

Hoorn: over democratie en onderwijs, en ‘de maat van Bareld’ als levende praktijk

Hoorn – “Ach, democratie…wat brengt dat ons,” verzucht mijn gastvrouw bij het ontbijt, terwijl ze de Telegraaf open slaat. “Fijne krant,” zegt ze, “vooral de koppen lees je makkelijk weg… Ach nee, democratie… Hadden we maar een zakenkabinet zoals in Italië; een zakenkabinet met knappe koppen.” Mevrouw kijkt me aan en glimlacht vriendelijk. “U wilt toch niet zeggen dat u de democratie zo goed vindt,” vraagt ze.

Ik vertel mijn hopspita dat ik lang geleden, in Kiel, de processen volgde tegen de Nazi’s die in België eindverantwoordelijk waren voor de bezetting en deportatie van de Joden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werden democratie en rechtstaat terzijde geschoven, precies zoals mevrouw nu bepleit, en werd het land met harde hand bestuurd. Het proces in Kiel heeft me mede gevormd tot sociaal-democraat en verdediger van de rechtstaat.

“Maar U wilt toch niet zeggen dat u zo enthousiast bent over de overheid,” houdt ze vol. “Het gaat daar zo langzaam en het werkt niet.” “Mevrouw, wat wilt u nu? De overheid is grotendeels ontmanteld. Vrijwel alle diensten, onderwijs, zorg, openbaar vervoer werden door opeenvolgende kabinetten verzelfstandigd en aan marktwerking bloot gesteld. Wat wilt u nu nog meer?”

Ze haalt haar schouders op en kijkt weer in haar krant. Op dat moment besluit ik mijn dagprogramma te wijzigen. Vandaag wordt in de Rode Hoed in Amsterdam bekend gemaakt wie de verkiezing voor het politiek leiderschap van de Partij van de Arbeid heeft gewonnen. De verkiezingscampagne heeft laten zien dat het zin heeft lid te zijn van een politiek partij; je krijgt directe invloed op wie fractievoorzitter wordt in de Tweede Kamer. Het systeem van deze verkiezing toont dat je op die manier binnen een partij ook op belangrijke politieke thema’s een grotere democratische invloed zou kunnen organiseren.

Dan maar niet te voet naar Alkmaar, besluit ik. Eerst naar het Clusius College in Hoorn en daarna naar de Rode Hoed.

Het Clusius College heeft in totaal acht vestigingen in Noord-Holland, VMBO en MBO scholen, steeds verbonden met de land en tuinbouw, recreatie en ‘styling’. De kracht van de samenwerkende scholen ligt in de schaal: het MBO in Hoorn is met 500 leerlingen klein en overzichtelijk; docenten noch leerlingen lopen verloren. Men kent elkaar; de lijnen zijn kort en de klassen overzichtelijk, veilig en vertrouwd. Het college voert wat ik zou noemen ‘de Maat van Bareld’ (zie het verslag, ‘de Maat van Bareld’, eerder op de site). De meeste ROC’s in Nederland zijn echter uitgegroeid tot onderwijsconglomeraten in grote, dure schoolgebouwen waarin docenten en leerlingen minder zijn dan nummers…

Wanneer ik de school in Hoorn binnenstap weet conciërge Sam al wie ik ben en heeft hij, tot mijn verrassing, de website van de voettocht bekeken. Dat geldt voor de meeste docenten die ik ontmoet, merk ik later; Riet Massee met wie ik een afspraak heb, heeft hen allemaal geïnformeerd.

Het onderwijs is gericht op de ontwikkeling van competenties en vaardigheden. Leerlingen werken veelal aan projecten, in kleine groepjes. Deze onderwijsvorm is op de meeste middelbare beroepsscholen in Nederland ingevoerd. Riet is daarover enthousiast. Ze vertelt dat leerlingen zo beter worden voorbereid op de werkelijkheid na school; de keerzijde is van deze vorm van onderwijs, erkent ze, is dat kinderen die structuur nodig hebben, nu meer moeilijkheden hebben om een resultaat te behalen. “Maar ja,” zegt Riet, “vroeger kwamen deze kinderen van school met een diploma maar bleken dan in de praktijk weer vast te lopen.”

De middelbare landbouwschool is van oudsher een jongensschool; zonen van boeren en tuinders volgden hier onderwijs en die jongens zijn er nog steeds maar er is nu ook een grote groep meisjes die veelal de opleiding ‘Styling’ volgen. Daar leren ze alles wat met vormgeving en decoratie te maken heeft.

De mondialisering van de landbouw en voedselproductie heeft ook gevolgen voor het onderwijs hier in Hoorn. Iedere student gaat voor een lange stage naar het buitenland, tot in Kenia, Australië en Nieuw-Zeeland aan toe; de contacten van de school met die bedrijven lopen soepel. Meestal zijn er oud studenten of mensen uit West-Friesland/Noord-Holland als aanspreekpunt voor de school. Immers, bloembollen-, rozen- en plantenkwekers uit Noord Holland vind je over de hele wereld.

Leerlingen die moeilijkheden hebben in het onderwijs, thuis of in het gedrag worden hier in Hoorn snel opgepikt en individueel begeleid. Sommige jongens hebben in het competentiegericht onderwijs moeite om overzicht te houden, te plannen en te organiseren. Riet, verantwoordelijk voor de zorg en de internationale contacten op school neemt me mee, de school in.

In een aparte kamer tref ik Klaas Veijn (52) die als ambulant begeleider een aantal leerlingen onder zijn hoede heeft. Hij is op een groot aantal scholen in de regio actief. Die scholen zijn vaak zo groot dat hij er niemand leert kennen; op het Clusius in Hoorn is dat anders, vertelt hij. “Hier ken ik de docenten en leerlingen bij naam. Dat is fijn en het werkt persoonlijker.”

Klaas, die 28 jaar in het onderwijs werkzaam is en zich via extra studies heeft gespecialiseerd in het begeleiden van kwetsbare leerlingen, is nu door de bezuinigingen van het kabinet onzeker over zijn baan. Het kabinet heeft het geld voor zorg aan kwetsbare leerlingen geschrapt. “Dat is vreselijk,” zegt Riet, “voor Klaas natuurlijk maar ook voor ons omdat we daardoor zoveel ervaring en deskundigheid kwijt raken.”

Twan, (17) uit Egmond Binnen, die aan een aparte tafel met rekenwerk bezig is, is blij met de extra aandacht van Klaas. Plannen en rekenen vindt hij lastig. “Bovendien,” zegt hij, “thuis heb ik altijd andere dingen te doen op de boerderij.” Als hij vertelt over melkkoeien en jong vee, glimmen zijn ogen. “Dat is zo mooi,” zegt hij. “Ik doe dat werk zo graag. We hebben 170 koeien, een schuur vol, hoor.” Later wil hij, samen met zijn neef, het bedrijf overnemen.

Wordt vervolgd.

Gepubliceerd op

Tussen Enkhuizen – Hoorn: tulpen, violen en zorgen

Fragment 3: Buurman en Buurman.

Als je te voet het land doorkruist ontdek je al snel dat er tussen dorpen en steden oude, logische wegen liggen. Zo is er ook een oude, vrijwel rechte weg vanuit Enkhuizen naar Hoorn, misschien niet de mooiste maar wel de snelste en eenvoudigste. Onderweg passeer ik vestigingen van wereldwijd opererende bedrijven, Syngenta en Monsanta. Die bedrijven zijn actief in de productie en veredeling van zaad en bloembollen. Onderschat daarvan de betekenis niet; het zijn bedrijven die naast de Shells en Unilevers nauwelijks opvallen maar minstens een even groot belang hebben als de energiereus of de boter en margarinefabrikant. Jammer genoeg heb ik niet de tijd en mogelijkheden om bij die bedrijven binnen te lopen, te luisteren, te kijken en te begrijpen wat zij doen, waarom en waarmee…

Maar goed, mevrouw de Wit zet even voor twaalf uur emmers met bossen tulpen in haar voortuin. De tulpen zijn te koop voor 1,25 cent per bos; het zijn prachtige verse bloemen, zo van de kwekerij, buiten het dorp. Ik zou de kwekerij kunnen bezoeken, wanneer haar man en zonen tijd zouden hebben, maar het is wel een half uurtje lopen. Ze helpt, terwijl ze over de tulpen vertelt, ondertussen een buurvrouw aan twee bossen en zorgt er voor dat ze veilig en rechtop tussen de andere boodschappen in de fietstas komen. Nee, veel tijd voor een praatje heeft mevrouw de Wit niet; haar kleinkinderen komen zo uit school en dan moet er voor iedereen brood op tafel staan. Een andere keer, graag…

Het is licht, zonnig weer. Ik wandel door Lutjebroek richting Hoogkarspel en vandaar naar Westwoud. Op de grens tussen beide dorpen staat hoog op een pilaar een leeuw. Hier tref ik Simon (76) op de stoep voor zijn voortuin aan. Hij veegt bladeren aan de kant en ziet zijn overburen met de fiets aan de hand aankomen. “Zij gaan vertellen,”zegt Simon, “dat ze morgen met vakantie gaan.” En inderdaad, buurman Maus (75) vertelt dat ze de volgende dag twee weken naar Torremolinos gaan, tot zijn spijt overigens, want niets zo mooi als het ontluikend voorjaar, meent Maus. Maar ja, zijn vrouw regelt dit soort zaken nu eenmaal.

Simon had me juist verteld over de verschillen tussen Hoogkarspel en Westwoud. Westwoud is nog steeds een dorpsgemeenschap daar waar Hoogkarspel een meer stedelijk karakter heeft door de vele nieuwkomers in het dorp. In Westwoud van oudsher bestaat een hecht en intens verenigingsleven en is iedereen die iets kan, is actief als vrijwilliger. Maus is dat nog steeds; Simon was jarenlang actief in de voetbalclub en in de ANBO, de ouderenbond.

De laatste jaren echter is de zorg voor zijn vrouw zo intensief geworden dat hij eigenlijk geen kant meer op kan. Gelukkig heeft hij zijn beide dochters in de buurt, de schoonzonen en kleinkinderen die hem ook bij staan bij de verzorging van zijn vrouw. “Haar korte termijn geheugen is zo ver achteruit gegaan,” vertelt Simon, “dat ik haar eigenlijk niet meer alleen kan laten. De verzorging gaat nu dag en nacht door. Je denkt dat je alles op orde hebt en dan sta je hier voor. Ja… zo gaat het leven.”

Hij ontwierp en bouwde een nieuw huis op de plaats waar eerder zijn ouders woonde, zestien jaar geleden. Hij stopte met zijn installatiebedrijf en dacht samen met zijn vrouw van hun oude dag te kunnen genieten. Simon vertelt zijn geschiedenis met een diepe berusting en een intens gevoel van liefde. Geen verbittering, geen egoïsme maar zorgzaamheid. Zijn schoonzoon rijdt voor en de kleinkinderen stappen uit: “Hoi Opa.” Maus en Simon kijken elkaar even aan, een ogenblik van grote verbondenheid.

Simon wijst me op een pad door de weilanden richting de Blokker om vandaar naar Hoorn te wandelen. Ik volg zijn advies vanzelfsprekend op.

Fragment 4: Violen.

In de voortuin van Jeannette van Engen staan bakken met violen opgesteld; een kleurig en vrolijk gezicht. Wanneer ik de weg vraag richting Hoorn ontstaat een praatje en nodigt Jeannette me uit voor een kopje koffie. Dat laat ik me geen twee keer zeggen; het is bijna half vijf; ik ben al sinds half twaalf te voet onderweg en eigenlijk heel moe. Samen met haar dochter Renate (13) is ze achter het huis bezig om de tuin klaar te maken voor het voorjaar en de zomer. De violen in de voortuin verkoopt ze voor haar oom, die een kleine kweker is en jaarlijks 13.000 plantjes kan aanbieden. “Dat is te weinig om er mee naar de veiling te gaan,” vertelt Jeannette, terwijl ze aan een picknicktafel in de tuin koffie inschenkt, “Dan zijn de veilingkosten te hoog in verhouding met de opbrengst.” Nu kunnen passanten de plantjes kopen en het geld in de brievenbus deponeren. “Dat gaat goed hoor. Zo helpen we elkaar en het is ook leuk, die aanloop van mensen hier.”

Renate zit in de brugklas in Hoorn; ze heeft het naar haar zin op school; ze fietst elke dag met een hele groep uit het dorp naar school. De basisschool heeft nog voldoende leerlingen, vertelt Jeannette. “Maar,”zegt ze, “ik zat in een klas zat met veertig kinderen; Renate had iets meer dan twintig medeleerlingen, maar ons neefje die nu op school zit heeft nog maar zes anderen in zijn groep.”

In Kats, waar ik woon, wordt het voortbestaan van de lagere school wel direct bedreigd. De bovenschools manager, Jos Ernst, wil bewijzen dat hij macht heeft en op basis van betwistbare rapporten, zo houdt hij de gemeenschap van Kats en het gemeentebestuur voor, heeft de basisschool van Kats in de toekomst geen bestaansrecht heeft. Enkele jaren geleden was diezelfde school nog het paradepaardje van het ministerie van Onderwijs…. Er kwamen uit alle delen van Europa docenten kijken hoe in Kats de school kwalitatief top was en het hart vormde van de gemeenschap. De bovenschools manager, afkomstig van het vooraanstaande adviesbureau BMC, is er in geslaagd die kwaliteit in twee jaar af te breken en de school naar de ondergang te leiden.

“Ja,” zegt Jeannette “dat zie je overal gebeuren. Alles moet groter worden en uitgebreid. De open ruimte hier wordt ook steeds meer volgebouwd. Er lijkt een einde aan te komen.”

Na de koffie wandel ik verder, richting de Blokker, passeer een monument dat herinnert aan een optreden van The Beatles al hier, een leven lang geleden, en kom uiteindelijk aan in een buitenwijk van Hoorn. Het is dan al avond en bijna donker.

Gepubliceerd op

Enkhuizen – Hoorn: Een dag in fragmenten

Enhuizen – Hoorn

Hoorn – Hoe gaan mensen met elkaar om, in gezinnen, alleenstaand, jong en oud, rijk en arm? Op die aspecten let ik in het bijzonder in het eerste deel van het tweede jaar van de voettocht. In het tweede deel, na de zomervakantie richt ik mijn blik op arbeid en arbeidsomstandigheden. Maar onverwachte wendingen en toevallige ontmoetingen bepalen toch ook een groot deel van deze zoektocht. Tussen Enkhuizen en Hoorn: de mondpolitie; bonnetjescultuur; tulpen en violen, zorgen over de oude dag en de Beatles in de Blokker…. Een verslag in fragmenten.

Fragment 1: Mondpolitie.

Station Sloterdijk. Boven aan een roltrap zie ik, terwijl ik omhoog glij, twee politiemannen staan, in het zwart gekleed, zwarte laarzen, een knuppel en handboeien aan de riem. Wat hoger zie ik in de stationshal een groep van wel tien, twaalf in het zwart geklede agenten. Ik schrik er van; zou er iets gebeurd zijn? Een bijzondere actie? Maar eenmaal met de roltrap boven gekomen zie ik dat de politiemensen aan alle passanten kleine flesjes uitdelen, zo groot als een handgranaat. De zwarte politiemensen blijken jonge mensen die proefmonsters uitdelen van een mondwater… een nieuw giftig goedje waarmee je je mond moet spoelen wanneer je iets verkeerds hebt gezegd, of iets hebt gegeten, wat bedorven is. Vrijwel iedereen pakt zo’n giftig flesje van de ‘mondpolitie’ aan. Ik doe dat niet, tot verbijstering van de in het zwart geklede jongelieden.

“Waarom niet”, vraagt een van hen.

“Omdat ik schrik van jullie agressieve tenue en omdat ik in mijn leven nooit eerder mondwatertjes nodig had en dat ook niet van plan ben ooit te gaan doen. Wanneer ik mijn mond wil spoelen, drink ik een slokje water. Dat lijkt me voldoende.”

Op mijn beurt ben ik benieuwd wie die jongeren zijn die zich zo idioot aankleden. Het blijken studenten, die hiermee 13,50 euro per uur verdienen; vier een halve euro per uur meer dan iemand in de thuiszorg.

Fragment 2: Bonnetje scoren.

Voor ik te voet verder ga, drink ik een kopje koffie in een café-restaurant aan de haven in Enkhuizen. De jongen die me het kopje koffie brengt, blijkt een student te zijn die zijn studie aan de universiteit na enkele maanden heeft afgebroken en volgend schooljaar een nieuwe start wil maken. Hij is optimistisch over de toekomst, misschien lukt het om luchtverkeersleider te worden. Terwijl hij vertelt komen twee zakenmannen het café binnen. De een gekleed in een grijs, glanzend kostuum, gel in het donker haar en een reus van een man, zo zwaar, zo groot. De ander, kaal en veel jonger, met op zijn kaaklijn een piepsmal streepje haar… Ze gaan aan een tafeltje zitten, de grote zware reus met zijn benen wijd uit elkaar. Hij bestelt twee koffie en zegt met luide stem dat hij hier vorige week een lunch heeft gebruik voor € 69,50 en geen bonnetje heeft gehad. Dat wil hij nu alsnog hebben. De jonge jongen kijkt wat beduusd; hij kan geen bonnetje uit de kassa draaien van vorige week. De zware man reageert direct en agressief. “Wat nou. Ik wil een bonnetje. Dat kan toch wel een bonnetje! Gewoon een uitgebreide lunch, en geen alcohol.” De jongen keert even later terug met een briefje waarop staat dat een lunch werd gebruikt voor het geëiste bedrag. De zware man ontploft bijna. “Is dit een bonnetje; maak jij zo een bonnetje? Daar kan ik toch niks mee, man. Geef me een echte bon, met een stempel.” De lichaamshouding en de toon is agressief en intimiderend. Even later krijgt de zakenman zijn bonnetje van € 69,50, met een stempel. Afgedwongen en nu te declareren.

Ik pak gauw mijn spullen en haast me op weg.

Wordt vervolgd.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

De Oude Bakkerij – Medemblik

Medemblik – Wie mijn voettocht het voorbije jaar heeft gevolgd, weet dat ik herhaaldelijk melding maak van een bezoek aan een plaatselijke bakker. Ik houd van graan en meel, van rijzend deeg, van de hitte van een oven en vers gebakken brood, van roggebrood, van speculaas en een mooi gemaakte gevulde koek. Mocht ik mijn leven kunnen over doen, dan zou ik bakker willen worden. Ik vertrouw nu eenmaal op de betekenis en de kwaliteit van ambachtelijk gebakken brood.

In het kader van de voettocht is mijn wat particuliere belangstelling en liefde voor bakkers wellicht wonderlijk; dat is grotendeels waar maar ook weer niet. Het gaat niet goed met de bakkers; jaarlijks sluiten er in vele dorpen en steden bakkerijen. Dat heeft alles te maken met de industrialisering van de voedselproductie. De geïndustrialiseerde voedselproductie maakt in veel opzichten de samenleving kwetsbaar; zeker in dichtbevolkte gebieden, zoals de Randstad.

Medemblik bezocht ik nooit eerder; ik wandelde over de dijk van het IJsselmeer, langs het station van de stoomtrein naar het ontmantelde gemeentehuis en vandaar, zo de hoofdstraat in. In het tweede winkelraam aan de rechterhand zag ik een etalage van een oude bakkerswinkel; het pand, met een zadeldak, deed me denken aan mijn opa. Hij had me mee aan de hand mee kunnen nemen naar deze winkel met de grote gevelreclame: ringers, bonbons en chocolade.

Ik kreeg de indruk dat de winkel gesloten was; een van de bakkers die geen opvolger vond en onlangs was gestopt. Maar, tot mijn verrassing, zag ik opeens een mevrouw de winkel binnen gaan. Enigszins beduusd volg ik haar; binnen blijk ik niet in een bakkerswinkel terecht gekomen, maar in een levend bakkerijmuseum. Wat een verrassing!

Het museum ‘de oude bakkerij’ werd dertig jaar geleden opgericht door Ans en Theo Spil, op een zolderkamertje, met driehonderd bezoekers in het eerste jaar. Op 30 november van het vorig jaar ontving het kleine, levende museum de miljoenste bezoeker… Dat is niet niks voor een museum met honderd vrijwilligers, en een keurkorps van oude bakkers en banketbakkers die dagelijks hun ambachtelijke vaardigheden in het museum laten zien.

Mijn bezoek aan het bakkerijmuseum is als een geschenk na twee dagen wandelen; het ruikt er heerlijk; je ziet alle oude technieken en materialen, en meer nog, oude bakkers laten je zien hoe bonbons gemaakt worden, suikerbrood of een Abraham wordt opgemaakt. Alle aspecten van het bakkkersvak kom je hier tegen, kun je hier leren en ontdekken; het moet een feest zijn om hier workshops te volgen, om kinderen en kleinkinderen mee te nemen en voor alles om hier te proeven, te keuren en om zelf aan de slag te gaan. Feitelijk is het bakkerijmuseum de levende ‘back-up’ van onze voedselproductie.

Aan het eind van mijn rondje door de oude bakkerij drink ik heerlijke koffie met een verse gevulde koek met de oprichter van het museum, Ans Spil, samen met de vrijwilligers Rini Entius (52) en Marinus Bood (80). Het is en van die momenten die deze voettocht zo onvergetelijk maakt en me met grote dankbaarheid vervult.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Winkel naar Medemblik: De omgekeerde wereld, en hoe Klaas een nummer werd

Winkel – Sylvia Buczynski vertelde me vorige week dat je vanaf de maan de Grote Muur in China kunt zien, èn de Westfriese Omringdijk in Noord Holland. Over die dijk, een wonder van menselijk vernuft, 126 kilometer lang en al 800 jaar oud, wandel ik naar Medemblik; onderweg zie ik een meneer scharrelen in de bosjes, spreek ik met moeders over drankgebruik van hun pubers en kom ik uiteindelijk Klaas tegen, de klusjesman van een bejaardenhuis, die me vertelt over de gevolgen van het stoppen met roken, Valentino Rossi en hoe hij in ‘de grote zorginstelling’ een nummer werd in plaats van Klaas…

Het eerste stuk wandel ik op met Hans Heddes, wethouder namens de Partij van de Arbeid in Schagen. Hij is verantwoordelijk binnen het college van B&W voor de kwestie van het alcoholmisbruik onder jongeren. Dat is een groot maatschappelijk probleem in Noord-Holland. Heddes vertelt dat hij later die middag met twee collega’s van naburige gemeenten naar het VU Medisch Centrum in Amsterdam gaat om een onderzoek aan te vragen naar het alcoholgebruik van ouders.

Terwijl we de hoge Westfriese Omringdijk op lopen, zegt Heddes dat het drankgebruik in de loop van de afgelopen veertig jaar enorm is toegenomen. Veel ouders, zelf al vroeg begonnen met alcohol, vinden het vanzelfsprekend dat nog jonge kinderen thuis wijn en bier drinken. Het valt daarom niet mee een gedragsverandering te veroorzaken; het kost veel tijd en veel geld. Om ouders te bereiken, vertelt Hans Heddes, laten we kinderen op de basisschool een toneeluitvoering maken voor hun ouders. In dat stuk leren de ouders van hun kinderen dat zij niet willen drinken en alcoholgebruik onder de zestien moeten verbieden. Het is de omgekeerde wereld. Kinderen voeden de ouders op.

Na twintig minuten lopen in de richting van Medemblik moet Hans Heddes weer terug; hij heeft een volgende afspraak. We schudden elkaar de hand en Hans loopt terug naar het startpunt; ik ga verder. Het is droog maar koud: muts op, handschoenen aan, langs Aartwoud en verder richting Medemblik. Kilometers loop ik over en onderaan de dijk. Ik passeer boerderijen, netjes op een rij; verder op in de polder staan windmolens, evengoed in het gelid. Het akkerland wacht op het voorjaar.

Rond twaalf uur zie ik een oudere heer in een bosje onderaan een talud scharrelen. “Zoekt u iets?”, vraag ik, terwijl ik langs loop. De heer kijkt verrast op. “Ik doe aan geo-caching; ik zoek een steen met een aanwijzing.” “Wat?”, vraag ik? De meneer komt uit de bosjes.

Tjeerd, zoals hij blijkt te heten, is 56 jaar en woont in Amsterdam; hij is onderhoudsmonteur van kassa’s. Geo-caching, legt Tjeerd uit, is een digitaal spoorzoekerspel, wat zich over de hele wereld heeft uitgespreid. In het bosje zoekt hij een holle steen. Ik volg Tjeerd, spring achter hem aan over een greppel en waarachtig, na enig speurwerk vinden we een baksteen waarin een kokertje is verstopt. Gelukkig als een jongetje schrijft hij een nummer in zijn hand. “Dat werk ik thuis uit, op de computer,” zegt Tjeerd.

Ik wandel verder naar Opperdoes en vandaar naar Medemblik. In Opperdoes voor de Spar spreek ik een moeder wiens dochter zestien jaar is, en die elke dag intensief traint in het zwembad. De dochter drinkt niet of heel weinig, vertelt de moeder, maar ja… anderen weer wel. Het is een traditie, vertelt ze, en erg zwaar tilt ze niet aan de problemen. “Wij dronken vroeger toch ook,” zegt ze met een glimlach.

Later, in de woon en cadeauwinkel van Chantal Eliveld, in Medemblik, spreek ik opnieuw een moeder en ja, ook zij kent de problemen. Ze heeft zelfs weet van zelfmoord onder jongeren als direct gevolg van drank en drugsgebruik. Ze haalt met haar schouders op. “Wat kun je eraan doen?”

Maar voor ik het centrum van Medemblik heb bereikt, vraag ik de weg aan Klaas Andringa (58) die op de fiets op weg is naar een bouwmarkt, voor schroefjes. Hij stapt af en zegt dat het centrum niet ver weg is; hij wandelt hier ook elke avond omdat hij gestopt is met roken en dat valt zwaar, niet meer roken. “Ik slaap slecht, krijg uitslag en andere ongemakken. Mijn broer, die ook gestopt is, heeft geen centje pijn,” zegt Klaas. Gelukkig staat het Grand Prix motorseizoen op het punt van beginnen. Dat doet Klaas graag, kijken naar motorwedstrijden, desnoods midden in de nacht. “Mijn muts is van Valentino Rossie; zijn nummer is 46. Dat is mijn held.”

Hij vertelt me dat hij na de lagere school en twee jaar LTS is gaan werken. Klaas: “Ik zat met al die jongens op school, zonen van de tuinders en de boeren. Nou, als die niet goed konden leren, gingen ze werken. Dat vond ik ook wel wat. Je verdiende wat. Ik heb als los werkman van alles gedaan, tot schepen lossen in Vlissingen aan toe. Maar ja, dat werd toch erg lang rijden, iedere dag soms wel vier uur heen en vier uur terug. De laatste 15 jaar werk ik lekker hier, bij een bejaardenhuis. Vroeger was dat stichting St. Martinus; Iedereen kende me. Toen was ik Klaas.”

Zoals overal zijn zorginstellingen gefuseerd; Omring is zo’n grote organisatie in de Noord-Holland met aan het hoofd een bestuurskundige gespecialiseerd in “veranderprocessen”. De oude stichting Martinus is nu ook onderdeel van Omring. Bezuinigingen dringen zich ook in deze grote zorginstelling op.

Klaas: “Hoe groter de organisatie, hoe meer je een nummer wordt. Je bent een van de velen. En wat je dan krijgt is dat mijn naam op mijn werkoverhemd staat. Zo weten ze wie ik ben. Kijk, de bewoners worden steeds ouder en als ik ergens binnen kom voor een kleine reparatie vertel ik altijd wie ik ben. Ik stel me voor, zoals het hoort. Maar ja… wie zal het zeggen…Ik weet niet of er volgend jaar nog plaats voor me is. Ik ben 58 en ik moet toch nog een poosje door werken.”

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Van Schagen naar Winkel: over individualisme en gemeenschapszin

Schagen – Niet eerder werd ik op mijn voettocht vergezeld door een journalist; van Schagen naar Winkel wandelden Thijs en Daniel mee, verbonden aan het weekblad Vrij Nederland. Het werd een gezellige dag, wandelend door de polders achter Schagen. Thijs vroeg honderduit en ik antwoordde naar beste eer en geweten. Nu, dagen later, spookt nog steeds een vraag door mijn hoofd. Heb je in de Partij van de Arbeid vrienden?

Donderdagmorgen andermaal vroeg in de trein vanuit Goes richting Schagen. Honderden mensen verlaten Zeeland in de vroege ochtend om in de Randstad te gaan werken, of studeren. In Brabant vervoegen zich opnieuw tientallen mensen. Tegen half tien arriveer ik op Amsterdam – Sloterdijk en moet daar een poos wachten op de trein naar Schagen. Het is koud, onaangenaam en winderig op dit station; een meisje in een van de kleine open winkeltjes staat bij een straalkacheltje en probeert zich warm te houden.

Na half elf, op het perron van Schagen, word ik op mijn rug getikt door Thijs Niemantsverdriet. We schudden elkaar de hand en wandelen naar het koffiehuis Dikke. Even later voegt fotogaaf Daniel zich bij ons. Ondertussen vraagt Thijs me het hemd van het lijf. Ik geef op alles zo eerlijk mogelijk antwoord; ik ben geen politicus maar een betrokken waarnemer. Ik wil graag weten hoe de sociaal democratie en de samenleving er aan toe is.

We spreken over individualisme en gemeenschapszin, waarbij ik wijs op het sterk autonoom levensgevoel van Nederlanders. Maar te voet en onderweg zie ik een volkje zo uniform, zo zeer gelijkaardig dat ik soms twijfel aan plaats en tijd…overal dezelfde huizen, dezelfde inrichting; dezelfde levenspatronen… In België, waar ik volwassen werd, is dat allemaal zo anders. Wie beweert dat individualisering kernmerkend is voor deze tijd, ziet een andere wereld dan ik. In de trein, vanmorgen, zag ik dat bij alle mensen slappe draadjes uit de oren hangen en dat vrijwel iedereen staart op een platte telefoon… wat nu individualisme? Nu ja, zulke gesprekken voeren we.

Tegen twaalf uur worden we verwacht bij het kantoor van de GGD in Schagen. Ik heb daar een afspraak met twee medewerkers, Kees van der Veer en Marian Huytinck, die betrokken zijn bij een groot project in Noord Holland, ‘ jongeren en alcohol’. Het gaat namelijk mis, hoorde ik ook vorige week al van PvdA raadslid Sylvia Buczynski, met het alcoholgebruik in Nederland. Steeds meer en steeds jongere kinderen drinken steeds sterkere drank, vertellen de deskundigen. Kinderen van twaalf jaar drinken, zelfs wodka. De ontwikkeling van de hersenen loopt daardoor gevaar.

Ouders vinden het heel gewoon en hebben liefst dat kinderen thuis drinken. Via SMS en twitter seinen de jongeren elkaar waar ‘het gezellig is.’ Marian Huytinck: “Door de nieuwe media worden die contacten snel gelegd en is er nauwelijks een vast patroon in het alcoholgebruik aan te wijzen.” De GGD probeert via slimme bondgenootschappen met scholen, met de horeca en supermarkten het gedrag van de jongeren te beïnvloeden. Dat lijkt vruchten af te werpen, maar ondanks hoopvolle signalen blijft het drankgebruik te hoog.

Even later, wanneer we afscheid genomen van de GGD, spreek ik twee jongens aan, die de drankproblemen bij jongeren in de streek erkennen. “Er wordt hier traditioneel veel gedronken; we staan er om bekend,” zeggen Morris en Matthijs.

Onderweg naar Winkel zien we schoolkinderen passeren op hun fietsen. Af en toe moet ik voor de fotograaf even een loopje maken of over een hekje klimmen. Ik vertel Thijs over de verschillende tradities in de Nederlandse sociaal democratie, dus over Amsterdam, Rotterdam, Friesland en Groningen. De Friese sociaal democratie wordt al snel weggezet als oud links, merk ik op. Maar de samenleving zit in Friesland nu eenmaal anders in elkaar dan in Amsterdam en dus ook heeft de sociaal democratie een ander karakter. Daar is niks oud links aan, integendeel.

Thijs vertelt dat hij in Amsterdam boodschappen doet via zijn mobiele telefoon, waarop hij een boodschappenlijstje invult, en dat een wagentje gestuurd door de supermarkt even later boodschappen thuis komt brengen. “Dat is gemakkelijk wanneer je alle twee een drukke baan hebt; je hoeft helemaal niet meer naar de winkel toe. De winkel komt thuis.”
Op het platteland, in het oosten, noorden en zuidwesten van het land is daar geen sprake van; je mag al blij zijn dat er een supermarkt is in het dorp of in een kleine stad. Vaak is dat niet eens het geval; laat staan, dat er een karretje thuis bezorgt. De afstanden zijn zo groot dat zulke diensten niet uit kunnen.

In het prachtige café De Beentjes in Winkel biedt Bianca, ook al is de kroeg gesloten, ons ruimte en zet gauw een pot verse koffie. De muziek gaat aan, goeie blues tot mijn plezier, en we praten nog even verder, over de partij, over de voettocht en over mijn geschiedenis. Ik weet niet meer wat ik allemaal verteld heb, maar wanneer Thijs me op het laatst vraagt of ik vrienden heb in de PvdA ben ik even in verwarring. De omgangsvormen in de PvdA zijn vaak vreselijk; plezier en vrolijkheid mis ik zo enorm… maar ik ontmoet tijdens de voettocht veel vriendschap… en ja, wel zeker, ik heb vrienden in de PvdA. Zeker, en vriendinnen ook.

Later, die avond, denk ik na over de rol van de journalist en de politicus; ik ben geen politicus maar een betrokken waarnemer. Echter, vandaag heb ik wel gevoeld wat het betekent om over ieder woord te moeten nadenken. Dat is niet gemakkelijk. Voor een politicus lijkt het me zelfs een gevaarlijk spel, vooral wanneer vluchtigheid en opportunisme de basis vormen van de verhouding. Vandaag speelde dat niet; Thijs en Daniel waren uitputtend in hun zoektocht naar het verhaal van de voettocht en ik ben benieuwd naar hun impressies. Let op Vrij Nederland, volgende week donderdag, 22 april.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Anna Pauwlona – Schagen (3)

Over de Burger King van de minister en onrechtvaardigheid.

Tot mijn verdriet wordt het alweer gauw donker en moet ik nog een eind te voet naar Anna Pauwlona. Daar overnacht ik bij Luus en Martien van den Berg. Luus is de dochter van een kleine bloembollenkweker; Martien was tot zijn vijfenvijftigste inkoper bij de Marine in Den Helder; sinds negen jaar is hij met pensioen. Luus en Martien hebben vele reizen gemaakt, te voet of met de fiets, door Nederland, België, Frankrijk en zelfs naar Santiago de Compostella in Spanje.

Wanneer ik bij hen aanbel, is juist bekend geworden dat de minister van Financiën, Jan Kees de Jager, het bonnetje voor zijn dagelijkse hamburger niet zelf betaalt maar declareert bij de Nederlandse burgers en staatssecretaris Bleker, die over een auto met chauffeur kan beschikken en een appartement in Den Haag heeft, na een televisieoptreden in Amsterdam een hotelkamer van ruim vierhonderd euro moest betrekken en daarvan de kosten op de gemeenschap afwentelt. Luus en Martien hebben er geen woorden voor. “Dat noemen wij zakkenvullers”, zegt Martien.

Ze vertellen over hun dochter, die twee autistische kinderen heeft en elk jaar door de papiermolen moet om telkens opnieuw te bewijzen dat de kinderen ernstig gehandicapt zijn. In het busje, vertellen Luus en Martien, waarmee onze kleinkinderen naar school worden gebracht, zit ook een kind wat geboren is zonder armen en zonder benen. Ook die ouders, vertellen mijn gastheer en gastvrouw, moeten elk jaar bewijzen dat hun kind geen armen en geen benen…. En de minister van Financiën declareert zijn Burger King hamburger …

Dat het crisis is en iedereen wat moet inleveren, begrijpen Luus en Martien heel goed, maar wat ze niet begrijpen is de oneerlijkheid in alles. Aan onrechtvaardigheid kunnen zij niet wennen, net zo min als Jan en Toos in Breezand. “Laten ze toch niet zeggen dat Nederlanders niet willen werken,” zegt Luus, “en dat ze daarom Polen nodig hebben. Wij willen best werken. Ik heb altijd meegedaan in het bollenseizoen, met het pellen. Die zes weken leverde net dat extra op waarmee je iets leuks kon doen. Maar de Polen werken onder de prijs; iedereen weet het. Dat neem ik de Polen niet kwalijk, maar zeg niet dat Nederlanders het werk niet willen doen.”

De volgende ochtend wandelt Martien een eind met mij op, in de richting van Schagen. Het is een mistige, koude dag. Van Anna Pauwlona is niet veel te zien; het is de woonplaats van Ard Schenk, Olympisch schaatskampioen. Martien heeft nog met Ard geschaatst, in 1963.

Wanneer we langs het water lopen vertelt hij dat hij hier graag gaat vissen, met zijn zoon, die kok is en nu bij de ECN werkt. Daarvoor was de jongen een jaar werkloos; het gaat nu eenmaal niet goed in de horeca. Martien en Luus moesten bijspringen; van de werkloosheidsuitkering kon de jongen de vaste lasten van zijn huurhuis en alles wat erbij komt, niet betalen. “Mijn vader,” vertelt Martien, “moest altijd heel hard werken en had daardoor weinig tijd voor me. Ik dacht… dat ga ik anders doen. Hier vis ik vaak, samen met mijn zoon. Dat is fijn; we vissen nog steeds samen.”

Een eindje buiten Anna Pauwlona nemen we afscheid en loop ik verder, door de mist, kilometer na kilometer. Tegen één uur in de middag nader ik Schagen; daar, in koffiehuis, de Dikke, ontmoet ik Sylvia Byzynscki, raadslid voor de PvdA in de gefuseerde gemeente Hollands Kroon. We drinken een kopje koffie en een glas water en daarna neemt ze me mee voor een ritje door deze voor mij onbekende streek, door prachtige dorpen, zoals Niedorp en het oude vissersplaatsje Kolhorn. Onderweg vertelt ze me het ene verhaal na het andere. Maar daarover meer in het volgend bericht.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Breezand, over onderwijs en de bollen (2)

Breezand – Wanneer je Den Helder verlaat en aan je rechterhand een grote jeugdgevangenis passeert, met een gracht eromheen en met prikkeldraad op de hoge, blinde muren, voel je pas hoe hard het waait. Verderop, bij het vliegveld buiten de stad gelegen, veroorzaken op en af aanvliegende helikopters een hels kabaal. Pas wanneer ik na Den Helder de eerste brug aan de linkerhand neem over het Noord Hollands kanaal en een snelweg, kom ik op zandgronden en vervliegt de tragiek van de oude marinestad.

Het lawaai maakt plaats voor rust; ik wandel langs stille akkers met net ontluikende bloembollen, veelal nog bedekt met stro. In Breezand, het eerste dorp voorbij den Helder, zie ik een verwaaid plantsoen en even verder dichtgetimmerde panden. Wat is dat, waarom verval? Is dat een gevolg van de fusie van een aantal gemeenten tot Hollands Kroon?

Nee, dat blijkt niet het geval. Jan en Toos Breeuwer wonen naast de gesloten panden. “Het staat al een aantal jaren leeg,” vertelt Toos. “Het is een jongerencentrum geweest, de Aap, en een gymnastieklokaal.” Samen met kleinzoon Martin zijn ze buiten aan het werk om een verstopping in het riool ongedaan te maken. Het klusje is eigenlijk juist gedaan en het is theetijd; ik heb geluk.

Jan en Toos zijn hun hele leven lang schoolmeester en juf geweest, in de katholieke school naast hun huis. De dichtgetimmerde gebouwen behoorden bij die school; in het verwaaide plantsoentje stonden drie woningen voor de onderwijzers. Er is een nieuwe school gebouwd en een projectontwikkelaar heeft de rest opgekocht en wacht nu op betere tijden. De oude school is verbouwd en in gebruik genomen als Thomas Huis, vertellen Jan en Toos.

Beiden volgen met belangstelling de verkiezingen voor een nieuwe politiek leider van de PvdA. “We hopen dat de PvdA er weer boven op komt,” zegt Jan. De toenemende ongelijkheid in de samenleving baart hen zorgen, net als de ontaarding van het onderwijs. Lesgeven was voor Jan en Toos een bron van grote vreugde, maar de papierwinkel die in de loop der jaren aan het onderwijs werd gekoppeld nam steeds meer tijd in beslag en ondermijnde de arbeidsvreugde. Zorgelijk ook vinden Jan en Toos de veranderde gezagsverhoudingen. Leerlingen mag je nu nauwelijks nog corrigeren; de docent die onlangs door de politie uit het lokaal werd gehaald na een klacht van een van de ouders, was wat dat betreft een dieptepunt.

Jan was directeur van de lagere school en hoewel hij nu is gepensioneerd blijft hij de betrokken schoolmeester. Jan: “Natuurlijk heb ik vroeger wel eens opgetreden wanneer dat nodig was. Dat sprak vanzelf en het leuke is dat de jongens me zelfs nu nog gelijk geven. Het was wel nodig meester, zeggen ze nu nog. Ik ben nog steeds benieuwd hoe het mijn oud-leerlingen gaat.”

Jan en Toos lachen graag; ze zijn trots op kleinzoon Martin die na het eindexamen een jaar naar Australië gaat om te werken in de landbouw. Daarna wil hij werktuigbouwkunde studeren in Enschede. “Ik had dat ook graag gedaan’’, zegt Jan, “een jaar naar Australië. Maar ja…”

Breezand leeft grotendeels van de bloembollenkweek. De kleine kwekers met een bunder grond zijn vrijwel allemaal verdwenen; familiebedrijven nu bezitten soms meer dan 200 hectare areaal. Op advies van Jan, Toos en Martin ga ik kijken bij de Lentetuin van Breezand, een begrip in de streek.

De Lentetuin is een expositie van bloeiende bloembollen in een grote sporthal. Voor de ingang staat een oliebollenkraam en achter de Lentetuin is een agro/huishoudbeurs in een tent. Binnen word ik overrompeld door een overvloed van kleur van tulpen, narcissen, hyacinten, krokussen en wie weet wat nog meer uit bollen groeit. Het ruikt er heerlijk, en alleen al daarom is een bezoek meer dan waard.

De Lentetuin, vertelde een meneer me, wordt in één week gemaakt door vier tot vijfhonderd vrijwilligers…dat wil zeggen dat ieder gezin in Breezand op de een of andere wijze betrokken is. De gemeenschap organiseert en presenteert zich via de Lentetuin op haar best; natuurlijk laten de kwekers zien wat voor moois ze te bieden hebben en heeft het een commerciële achtergrond, maar de Lentetuin is veel meer dan dat… Vandaar dit advies: ga daarheen, naar Breezand! Volgend jaar is er weer een Lentetuin, begin maart.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief

Den Helder, tweede jaar voettocht, (1)

Den Helder – Na een korte onderbreking vervolg ik de voettocht voor het tweede jaar en start in Den Helder, de oude marinestad. Het is de eerste maart, kil maar niet koud. Terwijl ik me op het stationsplein probeer te oriënteren komt een donkere man lachend en zwaaiend op me af. Hij is gekleed in een vale spijkerbroek, een donker leren jasje en doet alsof hij me al lange tijd kent. “Ik weet de weg,” zegt hij wanneer hij naast me staat. “Ik ben Johnny en het is een feestdag. Ik ben 42 jaar geworden vandaag.”

Johnny lacht; ik zie dat een van zijn voortanden goud omrand is. In zijn smalle, zwarte bril zitten geen glazen. Hij loopt een eind met me mee; hij heeft geld nodig. In zijn rechterhand houdt hij zijn hele bezit, drie euro en vijfendertig cent. “Ik doe geen slechte dingen,” zegt hij, “ik drink al acht jaar niet meer.” Hij woont al tien jaar in Nederland; daarvoor leefde hij op Curaçao. Hij glimlacht een ogenblik bij de herinnering aan het Caribische eiland. Johnny heeft vandaag elf euro nodig, voor eten en onderdak. “Ik ben werkloos,” vertelt hij en herhaalt nogmaals dat hij geen slechte dingen doet.

Ruim tien jaar geleden waren er veel problemen in Den Helder. De stad, vrijwel onbestuurbaar, werd geteisterd door verval, drugsoverlast, criminaliteit, hoge werkloosheid en diepe armoede.

Den Helder heeft een grote Antilliaanse gemeenschap. De meeste Antillianen wonen in de wijk Nieuw-Den Helder. Daar heb ik een afspraak met Paul Kragt, een oud-wethouder. Hij leidt daar het pas gebouwde Wijkhuis, ‘een kleurrijk centrum voor de samenleving’. Johnny wijst me welke kant ik op moet.

Even later Olof tegen, wiens ingevallen gezicht schuil gaat achter een dikke sjaal en die een muts van het CNV over het hoofd heeft getrokken. Ook hij is werkloos, al anderhalf jaar. Zijn laatste baantje was in een fabriek waar infuuszakken worden geproduceerd. “Maar”, zegt Olof, “er is weinig werk. Bedrijven komen niet naar Den Helder. Het is te ver weg van de Randstad.” Olof’s vingers zijn zwart van nicotine. Hij wijdt de crisis van de economie aan de invoering van de euro. “Dat is de bron van alle ellende voor de gewone man,” zegt hij. “In het verleden was ik actief voor de SP maar dat kon ik niet volhouden.”

Onderweg passeer ik rijen met flats en portiekwoningen uit de jaren zestig. In veel flats zijn de gordijnen gesloten; de armoede gutst er als vochtige plekken achter vandaan. Het beeld is troosteloos en van ongekende schaal. Zelfs in Kerkrade was het niet zo somber.

Oud-wethouder Paul Kragt vertelt me dat de gemeente enkele jaren geleden een herstelprogramma voor de stad heeft ontwikkeld. Zowel het centrum als de achterstandswijken worden aangepakt. Flats worden gerenoveerd en een nieuw park wordt aangelegd tussen de verschillende flats. “De overlast van grote groepen Antilianen is teruggebracht tot normale proporties,” vertelt hij. Tegenover ’t Wijkhuis is het Antilianenhok. Paul Kragt raadt me aan om niet naar het hok toe te gaan. “Die jongens spelen domino en basketbal, of hangen er wat rond. De politie houdt in de gaten dat er niet gedeald wordt. Laat ze maar met rust.”

Buiten ‘t Wijkhuis komt Collin (38) op me af, uit Amsterdam De Bijlmer. Hij vraagt of ik een vuurtje voor hem heb; ik moet hem teleurstellen. Het is voorjaarsvakantie en Collin’s vrouw met wie hij drie kinderen heeft is aan het werk. Hij past nu op de twee jongens en het meisje, die spelen in de kleine nieuw aangelegde speeltuin achter ‘t Wijkhuis. “Ik ben streng hoor en rechtvaardig,” zegt hij met een lach.”Strenger dan hun moeder.” Hij woont niet met haar samen. “Nee, joh,” lacht Collin, “Den Helder is vreselijk. Er is hier niets te doen. Iedereen let op elkaar.” Ik ben verbaasd. Wil hij dan niet bij zijn vrouw en kinderen wonen? Collin: “Nee hoor, dat is niet nodig. De liefde is er wel, en we zijn er voor elkaar, natuurlijk. Daarom pas ik nu ook op.” Collin is schilder; hij heeft vast werk maar veel werk is er door de crisis niet. Ook Collin ziet in de Europese samenwerking de bron van alle ellende. “Je ziet het toch met die miljarden die worden weggeven. Alleen nu al 130 miljard voor Griekenland. Weet je hoelang je daar een heel continent, Afrika, te eten van kan geven?”

Verderop, aan de rand van de wijk, loop ik even op met meneer Vuurink, postbesteller en gepensioneerd marineman. Hij was tot zijn vijftigste in dienst van de Marine als onderhoudstechnicus voor de elektronische wapens. “Maar na een reorganisatie kon ik eruit, elf jaar geleden. En ik heb er geen dag spijt van.” Meneer Vuurink is getrouwd en heeft een zoon, die nog thuis woont. “Hij heeft het goed bij moeder de vrouw.” Meneer Vuurink heeft wel lol in zijn baan als postbesteller. “Ik weet dat het ellende is voor de postbodes; die raken hun baan kwijt. Ik ben geen postbode; ik werk parttime. Ik hou van wandelen en doe mee aan de vierdaagse in Nijmegen.”

Iets buiten Den Helder ligt een vliegveld, de Kooy. Helikopters voor de offshore industrie vliegen af en aan en maken een hels kabaal. Naast de landingsbaan trekken witte en rode lampen lijnen naar een verre horizon. Zo wandel ik de stad uit. Ik hoop dat Johnny zichzelf heeft getrakteerd.

Gepubliceerd op
Gecategoriseerd als Archief