De volgende ochtend, heel vroeg, komt Monika Sie Dhian Ho vanuit den Haag naar Finsterwolde gereden. Zij zal me vandaag vergezellen op de wandeltocht door het Oldambt en we proberen Delfzijl te bereiken. Monika is de bezielende directeur van de Wiardi Beckman Stichting, die niet alleen mijn voettocht ondersteunt, maar vooral verantwoordelijk is voor de grote heroriëntatie van de sociaal democratische waarden. Het van Waarde project is het meest bijzondere en meest breed diepgravende onderzoek van de sociaal-democratie in de afgelopen jaren.
Dat onderzoek is meer dan ooit noodzakelijk. In 25 jaar is de aanhang van de Partij van de Arbeid gehalveerd; grote groepen kiezers hebben zich teleurgesteld of boos van de partij afgekeerd…. De identiteit van de sociaal-democratie is in diezelfde periode stelselmatig veronachtzaamd. Het deelnemen in het openbaar bestuur en het leiden van te grote maatschappelijke organisaties werd voor PvdA-ers een doel op zich; de zorgen van kiezers werden genegeerd. De uitverkoop van onderwijs, zorg en veiligheid die in deze periode plaatsvond, verdeelde de samenleving ingrijpend. Hoog opgeleide mensen konden en kunnen hun geluk niet op. Voor hun gold en geldt: vrijheid, blijheid. Tegelijkertijd nam de internationale samenwerking en het bedrijfsleven door nieuwe technologieën een reusachtige vlucht. Wie wil vliegt de wereld over in 24 uur; geldstromen flitsen binnen enkele seconden over de wereldmarkten en een ieder is op elke plaats op de wereld en op elk moment zichtbaar en aanspreekbaar.
Eenieder, minder fortuinlijk, heeft het nakijken en werd door de sociaal-democratie, partij en vakbond, aan zijn of haar lot overgelaten. Wie geen paspoort heeft of nooit als een volwaardig mens wordt gezien, draagt de last van die internationaal ontwikkelde welvaart: lage lonen, gebrek aan scholing, perspectief, goede gezondheid en veiligheid.
Tegen die achtergrond is het van Waarde onderzoek, dat door Monika binnen de Wiardi Beckman Stichting wordt uitgevoerd, van het allergrootste belang. Voor het daaraan gekoppelde project Vooruit worden in interviews met mensen in steeds verschillende levensfasen, beroepen, en achtergronden, steeds drie vragen gesteld: Wat is van waarde, hoe staat het onder druk en wat is er te doen? Het komend jaar zal het onderzoek tot resultaten leiden.
Na een kopje koffie bij Harm Evert en Reina Waalkens gaan we op weg. Het is grijs, mistig en wat koud. Bij het eerste kruispunt staan we voor een dilemma: de meest rechtstreekse weg naar Delfzijl leidt door de stille, lege polder, of we nemen de wat langere weg die door verschillende dorpen leidt. We kiezen voor het laatste. Eerst Finsterwolde, daarna Oostwold, vervolgens Midwolda en vandaar omhoog, richting Delfzijl.
Nog maar net op weg, horen we getimmer en gezaag in een groot pand. Zou er een verbouwing bezig zijn? Het lijkt me onwaarschijnlijk; door een groot venster zie ik een TL- licht in een werkplaats… “Kom,” zeg ik, “we gaan eens even kijken wat hier gebeurt.”
Op de deur, die aan de zijkant van het pand, is, staat een verklaring voor het getimmer: Orgelmakerij. We bellen aan en een markante man met een grijze bos haar doet open. Winold van der Putten (61) heet ons welkom en, wanneer we even uitleggen wat het doel is van onze voettocht, nodigt hij ons uit voor een kopje koffie. Hij brengt ons naar een kamertje waar werkmensen aan een eenvoudige tafel hun boterhammen eten en pauzeren. “Je bent hier,” zegt hij monter, “in het voormalig gemeentehuis van Finsterwolde, dat daarvoor bekend was als het hotel Hommes.” Winold lacht schalks en laat ons even alleen. Aan de muur hangt een affiche met het beeld van Sicco Mansholt, de grote man van het Europees landbouwbeleid.
Hotel Hommes! Hier sprak Ferdinand Domela Nieuwenhuis (1846 – 1919), en dit pand, op deze plaats, gaf Jan Poppes Hommes (1843 – (1916) ruimte aan de socialistische beweging en steunde hij de arbeidersstrijd. Hommes was een van de meest markante en bijzondere figuren uit het allereerste begin van de arbeidersbeweging. Hij werkte hard, samen met arbeiders, en bracht gelijk loon voor gelijk werk in de praktijk. In De Graanrepubliek beschrijft Frank Westerman de scenes in hotel Hommes zo beeldend dat de lezer af en toe de indruk krijgt aanwezig te zijn, in de rokerige, verhitte gelagkamer van het hotel waar vergaderingen van arbeiders werden georganiseerd en voormannen hun toespraken hielden, ongetwijfeld staande op een stoel. De grote mannen met snorren en baarden, stel ik me voor, het werkvolk betoverend, in de meest schamele kleding. Hotel Hommes, wat een toeval.
Winold van der Putten keert even later terug en vertelt het verhaal van zijn bedrijf, het verhaal van een hoogstaand artistiek ambachtsman. Hij begon in Groningen aan de universiteit aan een studie theologie maar vond zijn draai niet echt, probeerde vervolgens kunstgeschiedenis maar ook dat bleek zijn weg niet te zijn. Via zijn vrouw leerde hij de wereld van de muziek kennen, en stap voor stap werd het knutselen waaraan hij altijd verslingerd was, serieuzer en serieuzer en werd hij via de klavecimbel als het ware geleid naar het orgel-maken. Bij de firma Reil in Heerde ging Winold vervolgens in de leer. Hij begon als krullenjongen en het duurde vervolgens elf jaar voor hij alle kneepjes van het vak beheerste en op eigen benen kon en wilde staan. Aanvankelijk samen met een vriend, maar later alleen, hij aan de slag als orgelbouwer. In het Hotel Hommes vond hij een ruimte waar hij zijn bedrijf kon ontwikkelen.
Het verhaal van Winold van der Putten is bijzonder, vind ik. Hij legt uit dat orgelbouwers hun kennis en vakmanschap met elkaar delen; samenwerken lijkt vanzelfsprekend. Ieder heeft eigen kwaliteiten en specifieke kennis, die elkaar alleen maar kunnen aanvullen. Vanzelfsprekend heerst er concurrentie, maar van groter belang is onderlinge steun en bijstand. Een van de specialiteiten van Winold is dat hij op basis van oude documenten uit de 12e eeuw erin is geslaagd een nieuw ‘Middeleeuws’orgel te maken. Een dergelijk instrument staat in één van de ruimten en even laat hij een geluid horen, zacht en met prachtige boventonen, iets wat ik nooit eerder hoorde.
Winold neemt ons mee door het gebouw, en toont de verschillende ruimte waar steeds de verschillende aspecten van het bouwen van een orgel worden uitgevoerd; de houtbewerking; het gieten van de orgelpijpen en het plaatsen en slijpen van de pijpen. De giertij is in een loods in de tuin van het voormalige Hotel Hommes. Die loods wordt weer gedeeld met een klokkengieterij, waar, wanneer Monika en ik er passeren, met de grootste nauwkeurigheid en volledige concentratie een klok gegoten wordt.
In de voormalige burgemeesterskamer, nadat het hotel werd verkocht, werd dit het gemeentehuis van Finsterwolde. Winold laat de extra beveiligde dikke deuren zien, en ook de knopjes in de vloer waar de burgemeester de deur in een ogenblik kon vergrendelen om zich te beschermen tegen eventuele opstandige of zelfs revolutionaire bewoners.
Bij het afscheid geeft Winold van der Putten ons een CD met Middeleeuwse orgelimprovisaties en Maria-liederen op het door hem gebouwde Rutland orgel. Terwijl ik dit schrijf weerklinkt die bijzondere muziek opnieuw en opnieuw en telkens is het een wonder.
We nemen afscheid en wandelen verder in de richting van Oostwold. We passeren de mooiste boerderijen van Nederland; het hoge land is hier niet vlak, zoals in de Oud Noord-Beveland polder waar ik woon in Zeeland. Integendeel. Maar het land is even goed nog weidser en grootser. De mist en het grijze licht tekent een stilte die het land tijdloos maakt.
We spreken onderweg over de Europese samenwerking, over de zorgen van de mensen waarmee we bekend zijn, over de staat van de sociaal democratie en de positie van de Partij van de Arbeid daarin, over onze kinderen, onze levensloop en het wonderlijk snijpunt daarin, de historische figuur van Diponegoro.
Voorbij Oostwold, en aan de rand van het uitgestrekt Midwold,a zien we in de mistige grijsheid de contouren van een kunstmatig meer, onderdeel van de Blauwestad. Ook passeren we een nieuw groot gebouw waarin een christelijke en een openbare school zijn ondergracht, alsook de fysiotherapie voor kinderen, de logopedie, en de voor en naschoolse opvang. Een moderne ouder kan zijn of haar kind hier ’s morgens even na zeven uur afleveren en net voor het slapengaan, bij wijze van spreken, weer op halen. In het nieuwe gemeenschappelijke gebouw is men van alle gemakken voorzien. De drie oorspronkelijke scholen van Midwolda en Oostwold zijn gesloten. Wat deze ontwikkeling voor de gemeenschappen betekenen valt pas over een tiental jaren te schetsen….
We lopen verder, Midwolda in en hopen maar dat we ergens even kunnen zitten en een kopje koffie kunnen drinken. Een oudere man, Berend, die op zijn klompen een fietstochtje maakt en juist zijn vriend Geert tegenkomt, vertelt ons dat het heel goed mogelijk is, koffiedrinken. In het pannenkoekenhuis verderop, of bij Imca Marina.
Imca Marina? “Jawel”, zegt Berend stellig. “Zij heeft hier een grote uitspanning waar je zeker terecht kunt.” Berend en Geert zijn benieuwd wat het doel is van onze tocht en wanneer we vragen naar hun idee over de Blauwestad is Berend stellig. “Ik vind dat mooi, dat water. En die Blauwestad komt wel goed. Pas op, ik vond het ook mooi toen het nog land was, en het graan groeide. Dat vond ik ook mooi. Maar nu is het water. Prachtig.” Zijn vriend, Geert, knikt.
We gaan weer verder, op weg naar Imca Marina… maar dat lukt niet. Ik zie eerder een gelegenheid in een geweldige boerderij en achter op het erf een paar mannen, die druk zijn om een vloertje te leggen in een stookhok. Het zijn Geert ‘de Rus’ Schiphorst en Jan Niemeyer, twee vrijwilligers van, wat blijkt, de museum boerderij Hermans Dijkstra, het project waar Lex Geesink over sprak, de avond voordien, bij Harm Evert en Reina Waalkens.
Geert en Jan zijn twee van de trouwe krachten die de monumentale boerderij ( uit 1858) van de familie Hermans Dijkstra hebben opgeknapt, hersteld en nu in stand houden. Ze hebben veel plezier in het actieve vrijwilligerswerk. De boerderij, één van de mooiste van het dorp, geeft een goede indruk van het leven aan het einde van de negentiende en begin twintigste eeuw. Geert leidt ons rond door de stijlkamers, door de kelders, donkere gangen en de reusachtige voorraadschuur. De boerderij geeft een scherp beeld van de onmetelijke rijkdom van de herenboeren rond 1900. Geert, die “de Rus” genoemd wordt, omdat hij zo vaak naar Rusland reisde en er zovele jaren werkte, wijst op de aardigste details, in de wijnkelder, in de gele kamer of bij de paardenstallen. Hij vertelt dat de stichting boerderij Hermans Dijkstra de exploitatie voor haar rekening neemt; er is een bed & breakfast en een grote zaal waar partijen kunnen worden gegeven, waarmee de museumboerderij in stand wordt gehouden. Subsidie komt er niet meer aan te pas. “Subsidie was er alleen in het begin,”verklaart Geert, “nu redden we het zelf. En is het niet mooi?”
Dat is het zeker. We nemen afscheid van Geert en Jan, danken hun voor de hartelijke woorden en wensen hun alle goeds.
Op de Hoofdweg ontdekken we dat de middag al grotendeels voorbij is. Imca Marina en Delfzijl zullen we niet meer vinden. Het is mooi geweest; we besluiten terug te keren. Vanuit de bus merken we dat de mist zachtjes aan is geweken, en het hoge land helder wordt.