Morgen ga ik weer verder, te voet. Vanaf Zevenaar naar Wehl, Doetinchem en verder omhoog, tot aan Vorden aan toe. Morgenavond verblijf ik in het nieuwe Domus van het leger des Heils in Wehl, waar daklozen een bed vinden. Ik ben benieuwd….
Onderweg zal ik worden vergezeld door veel mensen; telkens lopen ze een voor een met me op. Ik verheug me op alle ontmoetingen!
Het verslag van vorige week volgt na het weekeinde.
Elke maand schrijf ik een stukje over mijn voettocht voor het blad van het Centrum voor Lokaal Bestuur. Onlangs verscheen het nieuwe nummer; hier volgt mijn bijdrage:
Wie door Zuid-Limburg wandelt, de geschiedenis leert kennen en zich verdiept in ontwikkeling en samenhang in de regio, ontkomt niet aan een bezoek aan Luik en Aken. De driehoek, Luik, Aken Maastricht, bepaalt al eeuwen de ontwikkelingen in deze regio. Meer zelfs, het gebied rond de drie kernsteden is een van de broedplaatsen van de Europese cultuur en geschiedenis.
Karel de Grote, de welhaast mythische koning uit de Middeleeuwen, was hier thuis; Herman van Veldeke, ( 1150- 1184) geboren nabij het Vlaams-Limburgse Hasselt, is de grondlegger van zowel de geschreven Nederlandse èn de Duitse literatuur. Het Prinsbisdom Luik leverde een niet te overschatten bijdrage aan de religieuze en wereldlijke organisatie van het gebied; de Dom van Aken behoort tot een van de meest markante kerken in Europa. De Germanen en Romeinen, Franken en Bourgondiërs, Spanjaarden en Oostenrijkers kleurden de eeuwen, het leven en de dood.
Nu maken de steden deel uit van drie landen verbonden binnen de Europese Unie, en zou het gemakkelijk en vanzelfsprekend moeten zijn om over de grenzen te kunnen. Voor ‘ambtenaren, zakenlieden en beroepsvoetballers’ is dat ook zo. ‘Europa’ werkt voor wie geld heeft, of een bijzonder talent. Een kraanmachinist, een voormalig mijnwerker die bouwvakker werd, en een boer vertelden me onderweg hoe gemakkelijk en vanzelfsprekend het vroeger was om over de grens te gaan werken. Rene, de bouwvakker, zei het onderweg voorbij Heerlen zo: “Ik ben als jongen begonnen in de mijn. Na de mijnsluiting ben ik de bouw in gegaan, in Duitsland. Hard werken, veel verdienen. Dat is voorbij. Je bent een dief van je eigen portemonnee als je over de grens zou willen werken; met dank aan Den Haag en Europa.”
In de geschiedenis van de sociaal-democratie was de uitwisseling over de grens niet onbekend. Willem Vliegen, een van de grote leiders van de Limburgse en Nederlandse sociaal-democratie, trok vanuit Zuid Limburg naar Luik, leerde zichzelf Frans en ging aan het werk als typograaf. Maar nu? Volgens Weike Medendorp en Henk Verreck, afdelingsvoorzitter van de PvdA in Heerlen, zijn de contacten nu met de Luikse en Akense sociaal democraten uiterst spaarzaam.
Ik ben wel naar de Luikse Parti Socialiste en de SPD in Aken geweest. De afdeling van de PS Luik heeft 20.000 leden, is per wijk georganiseerd en de partij onderhoudt goede, intensieve contacten met de socialistische vakbond (een op de twee Luikenaars is lid van de bond) en het socialistisch ziekenfonds. Inhoudelijk is de lijn van de partij helder: de sociaal democratie beschermt en waakt over menselijke waardigheid en solidariteit. Op basis van die eenvoudige uitgangspunten is de economie van de stad in de voorbije jaren vernieuwd, het centrum van de stad gemoderniseerd en floreert het (multi) culturele leven. Mede onder impuls van de Parti Socialiste trekt de Waalse economie meer buitenlandse investeerders aan, en vernieuwt zich sneller dan Vlaanderen. Om die reden ook willen Luik en Wallonië in 2017 de Wereldtentoonstelling organiseren. In Maastricht en in Aken is men van die plannen niet op de hoogte; vanzelfsprekend ook niet in Vlaanderen, maar dat is een ander verhaal.
Zowel in Aken als Luik, als ook in Limburg willen sociaal-democraten graag opnieuw onderling contacten leggen, zo werd me door een ieder verzekerd. Zou het een idee zijn om opnieuw elkaars taal te leren; een grensoverschrijdend gemeenschappelijk sociaal-democratisch fonds op te richten en het met een aantal proefprocessen Europese idealen af te dwingen voor bouwvakkers als Rene en kraanmachinisten als Arie? Of is het daarvoor al te laat?
Voor de komende maanden heb ik een planning gemaakt… op weg door Gelderland, Overijssel, Drenthe, Groningen en Friesland. Ook Terschelling, hartje winter, zoek ik op. Zie hier….
Algemene opmerking:deze planning is onder voorbehoud gemaakt op een rustige zondagmiddag in augustus. Er kunnen steeds omstandigheden zijn waardoor de voorgenomen plannen moeten worden aangepast. Vanzelfsprekend zal ik zulke wijzigingen terstond doorgeven. Maar dit is de voorgenomen planning:
Voor de zomervakantie wilde ik Arnhem bereiken, zoals ik hoop om half februari 2012 de Afsluitdijk te hebben gepasseerd. Ik weet niet of ik dat kan halen, maar ik doe mijn best. Je hebt niet altijd alles in de hand. Door toevallige omstandigheden heb ik het stuk tussen Roermond en Venlo gemist, en moet dat op enig moment nog inhalen… Dat zal ik zeker doen, op een later moment.
Voor afgaand aan de wandeling van Nijmegen naar Arnhem ontmoet ik in het stationscafé in Nijmegen Piet Zelissen. Piet was jarenlang burgemeester in het nabij gelegen Grave en binnen de PvdA voorzitter van de landelijke werkgroep Cultuur. Vanuit die laatste hoedanigheid heb ik hem leren kennen als een betrokken, wijze bestuurder die zich altijd betrokken voelt bij inhoud en richting van de sociaal-democratisch culturele traditie en ontwikkeling. De ontmoeting in het stationscafé is als altijd hartelijk. Mee wandelen lukt hem niet; als voorzitter van de commissie beeldkwaliteit van de gemeente Nijmegen zijn er later die ochtend afspraken die moeten worden nagekomen.
Terwijl we koffie drinken, vertel ik over mijn ervaringen in Luik, over de ontmoeting met pastoor Jo Jansen en wijs ik op het project ‘Van Waarde’ van de Wiardi Beckman stichting. Piet, op zijn beurt, maakt zich zorgen over de inhoudelijke en organisatorische leegte van de Partij van de Arbeid. Wat is het brede, culturele antwoord van de sociaal-democratie op de crisis, op de ontwikkeling van de samenleving, vraagt hij vertwijfeld.
Het is maar goed dat Piet niet mee loopt vandaag; via de radio zijn zware stormen aangekondigd, en hevige stortbuien. Ik vertrek voor deze laatste etappe bij het station Nijmegen-Lent. Dat station is aangelegd met het oog op de ontwikkeling van een geheel nieuwe stadswijk, voor 40.000 inwoners. Deze nieuwe wijk ligt aan de andere kant van de rivier tegenover het oude stadscentrum van Nijmegen.
Nijmegen heeft hier grote grondaankopen gerealiseerd en ontwikkelt met de grootste projectontwikkelaars van het land deze nieuwe Vinex-wijk. De lasten van deze grondaankopen belopen volgens de Gelderlander vele tienduizenden euro’s per dag. Door de crisis echter, lijken de nieuwbouwplannen van Nijmegen, achterhaald. Het gaat dan ook niet goed met ‘de Waalsprong’. De prijzen van de woningen zijn hoog, net zoals de huren. Driekwart van de inwoners van Nijmegen willen hier nooit naar toe verhuizen, lees ik in de regionale krant.
Tja, en daar sta je dan, beneden bij dat station Nijmegen Lent. Regen, wind en geen mens die zich op straat waagt. Het maakt me allemaal niet zoveel uit, deze keer. Vandaag gaat het om het wandelen door het landschap, om te bereiken wat je je ten doel hebt gesteld: Arnhem voor een zomerstop.
Hup, door grote plassen, een oude, slingerende dijk op, richting Arnhem. Het landschap herinnert nog aan het eenvoudige bestaan van boeren en handelaren langs de rivier, maar grondwerkers zijn her en der aan de slag geweest; verhogingen in het landschap zijn opgeworpen maar niet afgewerkt. Het maakt een verloren indruk, die nog worden versterkt door reusachtig hoge borden waarop ingrepen in onroerend goed en landschap worden aangekondigd. Zal er ooit iets van terecht komen, lijkt de ondertoon, vandaag, in stormwind en regenbuien?
Een van de nieuwe wijken is al gerealiseerd en ik weet niet wat ik zie. Lange straten met identieke woningen waarin geen enkel teken van leven te vinden is. Zou hier iedereen al met vakantie zijn, vraag ik me af, of is dit een groots decor voor een nieuwe film van Alex van Warmerdam? De geschakelde kostbare, maar snel gebouwde woningen illustreren wel heel goed de tijdgeest en de economie van de projectontwikkelaars, bedenk ik me. AM; Bouwfonds en al die andere namen van bedrijven met leaseauto’s, artist-impressions, golfbanen en windvanen. Zij spiegelen een wereld voor waarin nooit gewerkt wordt en de rijkdom oneindig lijkt.
Tegelijkertijd laat deze nieuwe wijk nog iets anders zien. Een kerktoren is er opvallend niet, bovendien is er geen enkel ander ijkpunt als centrum van de gemeenschap. De eenvormigheid van de eindeloze rijen huizen wijst bovendien op een volkomen gebrek aan individuele vrijheid; zelfs de ‘vrij’ gebouwde woningen lijken uit een catalogus afkomstig of naar een televisieserie gekopieerd. Elke voordeur gelijk; iedere woon en slaapkamer even luchtig en benauwd tegelijkertijd.
De wind zet op en de regen jaagt me in het gezicht. Het is stil. Wanneer ik via een viaduct over de snelwegen in de richting van Elst wandel, ontdek ik eenvoudig geschilderde borden: Kersen eten, nog drie kilometer. Dat is nog een half uur wandelen, en iets om naar uit te kijken.
Een man in een regenpak passeert me op een brommer. Hij kijkt me in een ogenblik aan, verbaasd en vastberaden. Hij groet niet.
Nog 1000 meter; kersen eten, meldt een volgend bord. De mededeling maakt het wandelen licht en de storm draaglijk. Ik zie, in de verte, het houten kotje al staan. Natuurlijk zijn er geen auto’s die stoppen; wat zouden ze in dit weer? Nog even doorzetten, denk ik. Vijftig meter voor het kotje maak ik alvast een foto; de Betuwe zoals ik me dat herinnerde… kersen eten…
zoveel je kunt, zoveel je wilt… Flipje van Tiel, aan de andere kant van de Betuwe, maar toch. Flipje van Tiel.
Het kotje is leeg. Niks kersen eten. Het regent; het waait en Arnhem is nog ver. In Elst houd ik stil; in het plaatselijke Wapen is er een uitsmijter, en een glas melk. Dat telt ook; ik doe mijn schoenen uit en zorg dat ik weer op temperatuur raak.
Daarna ga ik verder. Ik lees nog op een bord bij de kerk van Elst dat in de gewelven onder de kerk, restanten te zien zijn van een kapel van de Batavieren. Maar om die te bezichtigen, moet je op voorhand de koster bellen en belet vragen. Daar heb ik in de regen nu geen zin in. Ik ga door, naar Arnhem en daarna met de trein naar huis.
Wie Nijmegen langs oude wegen binnen wandelt, vanuit Groesbeek of vanuit Hapert, nu een wijk maar vroeger een dorp buiten de stad, ziet grote, deftige stadshuizen, bescheiden villa’s en soms zelfs stadspaleizen. Zo biedt Nijmegen, de oudste stad van het land, een voorname en bezonken indruk.
Er is ook een ander Nijmegen, nauw verbonden met de studentenopstand aan het eind van de jaren zestig in de vorige eeuw, en krakersrellen, aan het begin van de jaren tachtig. In het oorspronkelijk katholieke Nijmegen groeide een rode, een ‘neo-marxistisch’ beweging die gedurende jaren haar stempel drukte op het stadsbestuur. Ook nu wordt Nijmegen nog bestuurd door een links meerderheidscollege.
Hapert, is een achterstandwijk in Nijmegen, in de vorige kabinetsperiode aangeduid als ‘Vogelaarwijk’. Niet omdat de woningen in de wijk zo zeer in verval waren, maar omdat wel 45% van de bevolking in de wijk afhankelijk bleek van een of andere uitkering.
Een wandeling door het armste gedeelte van de wijk verrast me in positieve zin. Er zijn veel voorzieningen, nieuwe appartementen in een prachtige architectuur, op geknapte woningen, kinderopvang, nieuwe scholen en appartementen voor ouderen. Je vindt er een bibliotheek, apotheek, winkelcentrum, fysiotherapie en een wijkcentrum. Bovendien is er Hapert Werkt, een centrum waar de bewoners van de wijk terecht kunnen voor alles wat samenhangt met werk en inkomen: banen, schuldsanering, voor kwesties die verband houden met de Wet Maatschappelijke Ondersteuning.
Ik loop er binnen, en vind op een tafel een map met actuele vacatures. Snel blader ik door verschillende documenten; het is weinig bemoedigend. Een juwelier in Groesbeek vraagt een winkelbediende, voor 16 uur in de week. Verder is er hier en daar vrijwilligerswerk te doen, serieuze banen maar dan zonder beloning. Dat is alles ‘wat werkt’.
Sharlene Maria, consulent Werk, en Hmed Abdalla, consulent Schuldhulpverlening, zijn beiden werkzaam bij Hapert Werkt. Zij vertellen dat de aanwijzing als Vogelaarwijk er toe heeft geleid dat verschillende overheidsdiensten zijn gaan samenwerken. De gemeente Nijmegen, de woningbouwcorporatie, het UWV, en ook politie via de wijkagent is bij Hapert Werkt betrokken. “Dit is echt een luxe voor deze wijk. Instellingen en organisaties werken hier in één team samen. Dat is voor overheidsdiensten echt uniek. Het blijkt dat veel problemen met elkaar samenhangen. Schulden bijvoorbeeld, veroorzaken huurachterstanden en twee maanden huurachterstand kan al betekenen dat je het huis uit moet. Mensen met grote schulden gaan vaak niet meer werken, want elke verdienste wordt door een deurwaarder afgeroomd. Die mensen geven het op, en zien geen uitweg meer. Door een integrale aanpak kunnen wij vaak we perspectief bieden in een ogenschijnlijk uitzichtloze situatie.”
Maar hoe dan, vraag ik wanneer er geen echte banen zijn voor mensen met geen of weinig opleiding? Sharlene en Hmed vertellen dat zij mensen leren anders naar zich zelf en naar hun mogelijkheden te kijken. “Vanmorgen kwam hier een postbode,” vertelt Sharlene, “hij heeft 35 jaar gewerkt en staat nu op straat. Hij wil graag een nieuwe, fulltime baan maar die is niet te vinden. Wat wij kunnen doen is mensen laten inzien dat zij meer zijn dan postbode en over meer kwaliteiten beschikken dan ze denken. Misschien hebben zij bijzondere hobby’s waarmee men verder kan. Misschien blijken mensen over organisatorische kwaliteiten te beschikken, in een vereniging. Die competenties en een netwerk bieden vaak nieuwe mogelijkheden.”
Hmed vertelt dat hij een afgestudeerd geoloog is, maar door het lot en het leven zich nu als consulent schuldhulpverlening terug vindt. “Je moet openstaan voor nieuwe mogelijkheden en niet willen vasthouden aan iets wat voorbij is,”zegt hij. Maar vacatures zijn er niet, stel ik vast, en dat is wel lastig wanneer je de huur moet betalen, en de kinderen naar school wil laten gaan. Van parttime banen kan niemand volwaardig leven, merk ik op.
“Dat is wel zo,”zegt Sharlene, “maar wat je vast stelt is dat werkgevers, zodra de economie aantrekt, liever mensen aan nemen die al werken, al is het parttime, dan mensen die langdurig aan de kant staan. Het is beter iets te doen, dan niets, ook al levert dat onvoldoende op.”
Wandelend door de ontmoet ik Ali, en zijn kleinzoon Bertug, van 14 maanden. Ali is 23 jaar geleden vanuit Turkije naar Nederland gekomen, aanvankelijk voor een paar maanden, maar uiteindelijk trof hij hier een Turks meisje, bleef werken en kreeg kinderen en nu kleinkinderen. De rest van zijn familie woont nog in Turkije. Hij vindt het fijn in Hapert; het lot van zijn leven heeft hem hierheen gebracht. “En ja,” zegt hij. “Met mijn kleinkind op de arm; wat kun je als mens nog meer wensen?”
Ik loop de winkel binnen van Tèrre des Hommes. De winkel werd in oktober 2010 geopend; het winkelpand stond al twee jaar leeg maar is intussen een vrolijke, drukbezochte bedrijvigheid. Je kunt er tweedehands kleding kopen, kleine, aardige cadeautjes en eenvoudige schilderijen, beeldjes, en snuisterijen. De winkel wordt geëxploiteerd door vrijwilligers en de opbrengsten komen ten goede van het goede doel. Voor mensen uit de wijk is het een uitkomst; ze kunnen er voor een schamel bedrag leuke kleding kopen, of kleine, goedkope cadeautjes. Casja Schonk is vrijwilligster in de winkel; ze woont al 15 jaar in Hapert en heeft het er enorm naar haar zin. De veelkleurigheid van de wijk is wat haar zo aantrekkelijk maakt, meent Casja. “Deze winkel is eigenlijk een sociaal trefpunt in de wijk. Mensen brengen hier hun overbodige spullen, en anderen vinden juist daarin weer hun geluk. Kinderen komen hier als ze van hun spaarcentjes een klein cadeautje willen kopen voor opa of oma. Het is zo kleinschalig en laagdrempelig.”
Ik vind in de winkel wat aardigs, een picknickmand, en loop daarmee innig tevreden mee terug naar het station. Ik kan weer thuiskomen.
Door het overlijden van een van mijn naaste familieleden, is er een vertraging opgelopen bij het verwerken van de verslagen van de voettocht van Mook, via Nijmegen naar Arnhem. De komende dagen, in aanloop naar de nieuwe etappe donderdag as., volgen nu alsnog drie stukjes… Zie hier:
Nijmegen.- Wie uit het treintje van Veolia stapt, op het station Mook-Molenheide wordt overvallen door stilte, en in zekere zin ook door tragische verhalen.. Hier, in deze omgeving, van bos, van heuvels en heide, verloren op 14 april 1574 tijdens de Tachtigjarige Oorlog drieduizend mannen het leven. Onder die drieduizend mannen, twee broers van Willem van Oranje, Lodewijk en Hendrik van Nassau. De Mookerhei was vaker het toneel voor een slagveld; de laatste maal aan het einde van de Tweede Wereldoorlog….
I.
Vanaf het station leidt een pad een heuvel op, naar een bosrand. Van daar wandel ik een natuurgebied in, de Mookerheide. Heide zie ik niet, wel bossen en heuvels, gevormd door afzettingen van ijs en Maaswater, duizenden jaren geleden. Het landschap, met de beboste heuvels en vergezichten verschillen zo van het vlakke Zeeuwse land waarop ik uitkijk vanuit mijn werkkamer. Het is, waarachtig, een andere wereld.
Tijdens het wandelen zijn er talloze gedachten die zich opdringen. De Mookerheide is nu een natuurreservaat in bezit van de vereniging Natuurmonumenten… Betekent dit dat hier nooit meer iets verandert? Zal hier nooit meer, zoals tijdens de Tweede Wereldoorlog, een veldslag worden uitgevochten? Is oorlog door de Europese samenwerking ondenkbaar geworden? Mijn vader heeft me altijd voor gehouden dat ook voor hem oorlog ondenkbaar was. En toch gebeurde het, en stond hij op zijn 14e verjaardag, de 14e mei 1940, met zijn vader, mijn opa, op het dak van hun huis aan de Delfgauwseweg in Delft te kijken naar het brandende Rotterdam. Het ondenkbare gebeurde. Onze welvaart lijkt onaantastbaar. Is dat wel zo?
Op aanwijzing van twee ruiters vind ik de verharde weg naar Groesbeek. Even later bereik ik de grens van Limburg naar Gelderland en vervolg in de richting van Groesbeek. Een mevrouw vertelt me, in de hoofdstraat, dat de passage van de Vierdaagse in Groesbeek een niet te missen evenement is. Het feest begint al kort na zonsopgang…. Haar echtgenoot, bekent ze, wil er niets van weten. “Maar ja,” zegt ze, “Mijn man, dat is toch een stomme boer.” Ik onderdruk een glimlach.
De lange rechte weg van Groesbeek naar Nijmegen leidt door bossen waarin een instelling is gevestigd voor gehandicapte jongeren en er wordt een reusachtig chique ‘zorghotel’ gebouwd in het groen. Terwijl ik verder loop blijft de naam van Pluryn in mijn hoofd hangen. Er is iets raars mee aan de hand, al weet ik niet wat. Op mijn eerste wandeling passeerde ik Emergis, een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Daar worden werknemers tegen elkaar opgezet om onderling ‘te concurreren’ om zo doelmatige en efficiënte zorg te verzekeren. Het gevolg hiervan is, vertelden mij werknemers en patiënten dat zorg en aandacht voor patiënten is niet langer het motief van de instelling is, maar overleven ten kostte van een ander. Op de een of andere manier roept de passage van Pluryn ook zulke beelden bij me op.
Via het internet is het eenvoudig om gegevens over Pluryn te achterhalen. Sinds 1 januari is de organisatie gefuseerd met de ‘Hoenderloo-groep’. “ Door de fusie ( ik citeer) “ontstaat een sterke organisatie die de groep jongeren met een multi-problematiek betere kansen op een toekomst biedt. De Pluryn Hoenderloo groep creëert één voorportaal voor jongeren met gedragsproblemen.” De fusie, “op basis van gelijkwaardigheid” betekent dat “de afzonderlijke merken Hoenderloo Groep en Pluryn hun eigen identiteit behouden en als zodanig herkenbaar blijven in de markt”. De organisatie wordt geleid door een Raad van Bestuur van drie leden, drie mannen, en gecontroleerd door een Raad van Toezicht onder leiding van VVD prominent Minze Beuving, voorzitter van de Raad van Hoofdcommissarissen.
Ik ben benieuwd naar situatie van jongeren en ouderen in die instellingen, en naar de situatie van werknemers van deze ‘groep’, met hun merken in de markt. Een vriend die als bestuurder en toezichthouder jarenlange ervaring heeft in publieke organisaties, vertelde me dat de beloning van bestuurders en managers de wezenlijke motor achter dit soort processen zijn. Op mijn vraag of deze ontwikkeling nog te keren valt, was zijn antwoord eenvoudig: nee.
Nu nader ik de stadsgrens van Nijmegen, de stad van Herman ‘Stuuf’ Wiardi Beckman. Dit voorjaar publiceerde de WBS, het wetenschappelijk bureau van de sociaal-democratie, ‘Onszelf blijven’, een boek waarin het leven en werk van Wiardi Beckman opnieuw onder de aandacht werd gebracht. Ik kan het een ieder aanbevelen; het biedt een meer dan goede toetssteen voor wie op zoek is naar de kern van de soicaal-democratie.
Nieuw Bergen.- Ogenschijnlijk valt er over Noord Limburg niets te vertellen. Wie de streek, ten oosten van de Maas en benoorden Venlo niet kent, zal er niet snel komen. Ten onrechte, vrees ik. De zeventiende etappe van de voettocht was niet alleen mooi en leerrijk, maar ook aangrijpend. Het verhaal over het museum van Limburg, over een klein ventje, over de pastoor en mensen, te arm om te begraven.
Venlo is, door haar ligging aan de Maas, van oudsher een handels en marktplaats. Reeds in de 14 e eeuw was de kleine stad in Noord Limburg zo zeer van belang dat het lid kon worden van de kring van de Hanze steden. Nu nog steeds geldt Venlo als handels en transportcentrum door de ligging aan spoor en snelwegen, en ook omdat hier een grote overslaghaven voor de binnenvaart wordt ontwikkeld. In het centrum van Venlo doen Duitsers vaak en veel boodschappen.
Wanneer ik per trein in Venlo arriveer ligt aan de overkant van het opgebroken en winderig stationsplein het Limburgs Museum. Dat is een aangename verrassing; in iedere provincie hoop ik tijdens mijn voettocht ten minste een museum te bezoeken. In Maastricht had ik graag het Bonnefanten Museum willen bezoeken, maar daartoe bleek geen mogelijkheid. Nu ligt het Limburgs Museum onverwacht op mijn route… Dus niet geaarzeld, vooral niet omdat het provinciaal museum ongetwijfeld de geschiedenis zal belichten en die is buiten Limburg naar mijn stellige indruk, te onbekend.
Het Limburgs Museum is gevestigd in een nieuw relatief nieuw gebouw; het is even zoeken voor je de ingang vindt, maar daar word je opgevangen bij een balie, en krijg je uitleg over de verschillende verdiepingen en welke zaken en zalen je waar kunt vinden. Ik realiseer me dat ik de hele middag wel door dit museum zou kunnen dwalen, zoveel bijzonders en aardigs is er te zien.
Ik begin bij het begin, in een zaal waar op een ronde wand, zoals in een Panorama, een film wordt vertoond over de geschiedenis en ontwikkeling van het Limburgs landschap, en de Limburgse samenleving. Die geschiedenis gaat terug naar de prehistorie, naar de tijd waar het landschap werd gevormd door ingrijpende veranderingen van het klimaat, tienduizenden jaren terug. Ik kijk en luister ademloos. De polder waar ik woon, de oudste van het voormalige eiland Noord Beveland dateert van 1598; het voor mij vertrouwde landschap is slechts 413 jaar oud, en door mensenhanden gemaakt.
Het Limburgse landschap, waar ik nu al weken doorheen wandel, is eeuwenoud, en gevormd door regen en wind, door beken en rivieren maar de landsgrenzen van Limburg zijn in de loop der tijd door ‘vreemde’ machtshebbers aangebracht. De jongste grenscorrecties in Limburg dateren van 1866; ouder is ‘Limburg’ feitelijk niet. Het is geen wonder dat Limburgers weinig gevoel hebben voor die onnatuurlijke landsgrenzen. In dit geval is Den Haag ver weg, maar ooit gold dat voor Wenen, voor Berlijn, voor Brussel en Madrid.
Na de prachtige film ben ik door het museum gewandeld en vond het jammer dat ik mijn jongens niet bij me had. Zou zouden de fossiele vondsten hebben bewonderd, vuurbijlen, en pijlen en speren. Ze zouden van de jagers hebben gezien, en hoe zich langzamerhand boeren vestigden op de vruchtbare oevers van de Maas. Ik had ze mee genomen door de Romeinse tijd, naar de Middeleeuwen en de ridders. We zouden ons hebben verbaasd over de prachtige beelden en objecten uit de rijke katholieke kerken en kloosters, om uiteindelijk terecht te komen aan een eettafel in een kleine, sobere nagemaakte woonkamer van een Italiaanse mijnwerker. En daar zouden we hebben geluisterd naar een schitterend en indringend verhaal, een monoloog van een oude Italiaanse mijnwerker, af en toe hoestend, maar fier en toch ook verdrietig omdat alles wat aan de mijn, en dus aan zijn leven herinnerde werd weg gevaagd.
Het Limburgs museum in Venlo is prachtig. Het wordt de komende maanden en jaren nog uitgebreid, maar laat je daardoor niet afschrikken…
Ik ben daarna de stad ingelopen; Duitsers hadden een vrije dag en wandelden met duizenden door het centrum. De terrassen waren overvol. Het was er, voor wie van drukte houdt, grenzeloos gezellig.
Venlo is de thuisbasis van Geert Wilders, fractievoorzitter van de PVV. Het is niet zo moeilijk om te begrijpen waarom hij ook in Limburg zoveel aanhang heeft; onderweg wordt me vaak verteld dat Limburgers in essentie tegen Hollanders zijn en dat Geert Wilders als weinig anderen in staat is om dat gevoel aan te spreken, te vertalen en te binden. Zelfs in het Limburgs Museum vertellen Limburgers via een scherm dat Hollanders echt andere mensen zijn, een andere levenshouding en cultuur hebben. Veel mensen voelen zich onveilig in wijken, in buurten en in dorpen; Bolkenstein, Fortuyn, Ayaan Hirshi en Wilders gaven en geven uitdrukking aan die gevoelens.
Terwijl ik door de stad wandel, vrij en onbeschermd, realiseer ik me dat Geert Wilders dat niet kan, en tegelijk realiseer ik me ook dat vele van mijn vrienden en vriendinnen zich niet veilig voelen, alleen maar omdat zij gelovig zijn. Die spanning bedrukt mijn gemoed zo zeer dat ik zou willen dat ik een tovermiddel kon samen stellen waardoor tegenstellingen zouden oplossen, ontspanning zich zou aandienen en veiligheid, waardigheid en respect voor een ieder vanzelfsprekend zouden zijn. Dat tovermiddel bestaat natuurlijk niet, althans niet buiten een ieder van ons. Wij zijn ons eigen tovermiddel. Ieder mens kan angst overwinnen en een ander mens op zoeken en aanspreken. Kijken, luisteren, vragen en spreken… te voet en welgemoed.
Ik neem de bus van Venlo naar Well om vaart te maken. Tegen zes uur zullen Leo Ponjee en Lia Roefs me opwachten bij mijn slaapadres in Aijen. Van Well wandel ik, via een omweg, over de oostelijke Maasoever in de richting van het kerkdorp Aijen door een gebied, dat zich presenteert als Maasduinen. Het ligt boven Venlo, tussen de oostelijke oever van de Maas en de Duitse grens. Die smalle strook werd in 1815 vastgelegd door … een kanonschot. Aan de begin van de 19e, eeuw reikte een kanonschot ongeveer vijf kilometer. Zo werd de grens vanaf de Maas berekend, vijf kilometer oostwaarts zou Duitsland beginnen.
Lia Roefs ken ik al een groot aantal jaren. Ooit nam zij de plaats in van Jeltje van Nieuwenhoven in de fractie van de Partij van de Arbeid in de Tweede Kamer. Ik zocht haar toen op, in opdracht van het ledenblad. In de jaren daarna kreeg Lia Roefs onder andere het dossier van de ontpoldering in Zeeland in haar portefeuille. Zij verdiepte zich intens in materie en in het Zeeuwse landschap, en meer in het bijzonder in Zeeuwsch Vlaanderen. Leo Ponjee is fractievoorzitter van de progressieve kombinatie in de gemeenteraad van de gemeente Bergen (Limburg).
Er is Bergen, laag gelegen in de uiterwaarden van de Maas, en Nieuw Bergen ligt hogerop, tegen de stuwwal van de Maas. (Oud) Bergen en Aijen worden op een ongelooflijk slimme manier beschermd tegen hoge waterstanden van de Maas. Er zijn buffers en nooddijken aangelegd en wanneer het water komt en de dorpen geïsoleerd raken, verzorgt het leger de aan en afvoer in de dorpen.
Bij Nieuw Bergen is een industrieterrein waar behoorlijke bedrijven zijn bevestigd, en verder heb je er een prachtig verzorgingstehuis. Maar een kasteel, zoals in het verderop gelegen Well, is er niet. Achter Nieuw Bergen strekt zich een natuurgebied uit tot aan de Duitse grens. Was vroeger de landbouw op de vruchtbare, laaggelegen gronden de voornaamste activiteit, nu wordt in toenemende mate op de hoger gelegen zandgrond geld verdiend in de recreatie.
De gemeente Bergen wordt bestuurd door een college van VVD en CDA, en feitelijk geleid door de burgemeester.
Zijn grote opponent, het is bijna klassiek, is pastoor Jo Janssen, die van zijn vader leerde nooit te buigen voor een autoriteit. Dat doet deze pastoor dan ook niet. Hij is in de gemeente verzekeren Lia Roefs en Leo Ponjee, me een bijzondere figuur. Zijn kerk, zo uitzonderlijk in de streek, zit bij elke mis vol. Pastoor Janssen staat voor en tussen zijn mensen. Met hem moet je spreken, had Lia me toevertrouwd. Hij is een sociaaldemocraat in alles, al is hij geen lid van een partij.
Jo Janssen draagt geen zwart gewaad, geen witte kraag, loopt niet met gevouwen handen en de blik op oneindig wanneer hij het café-restaurant binnen komt waar wij elkaar treffen. Janssen is een doodgewone man, in doodgewone kleren, met een open kraag. Hij drinkt, vertelt hij direct, elke avond twee kopjes koffie, en daarna een glaasje water. “Naarmate je ouder wordt, worden rituelen handig. Je weet dan precies waar je aan toe bent.” zegt hij, terwijl hij een hand geeft en plaats neemt aan de tafel in het café-restaurant. .
Pastoor Janssen herkende zich toen hij zijn opleiding als priester deed in de uitgangspunten van het tweede Vaticaans Concilie, (1962- 1965) waarin de katholieke kerk zich onder impuls van paus Johannes de 23 ste moderniseerde en de kerk opende naar andere religies en de wereld. De volkstaal werd in de liturgie toegestaan, en een grotere vrijheid ‘democratie’ in de kerk werd voorgestaan. Die modernisering leidde, zeker in Nederland tot felle reacties, controverses en tegenstellingen. In de loop der tijd verschoof de macht binnen de katholieke kerk naar meer traditionele en conservatieve opvattingen, mede onder invloed van bijvoorbeeld bisschop Gijsen uit Roermond.
Jo Janssen begon zijn werk na zijn priesterwijding in een parochie in Venlo. Hij leerde er de Venlose mentaliteit en cultuur kennen, die sterk afwijkt van de streek van Bergen en Nieuw Bergen. Net zomin als Limburgers iets op hebben met Hollanders, hebben Bergenaren iets met Venlonaren, of mensen uit Heerlen met Maastrichtenaren. Zelf Limburger, beschouwt Janssen, zijn medeburgers scherp.
Na Venlo ben ik aalmoezenier geworden in het leger,”vertelt de pastoor, “en daar zagen ze de Limburgers al komen. Ze werden er zo uitgepikt. Het waren jongens die niet graag van huis waren, of aanpassingsproblemen hadden. Limburgers hebben bovendien, is mijn indruk, een negatief zelfbeeld. Je merkt het vaak genoeg dat er onderling nauwelijks sprake is van openheid, van communicatie, zelfs niet tussen ouders en kinderen.”
Armoede, isolement en geen of heel weinig scholing zijn fenomenen waarmee Jo Janssen dagelijks wordt geconfronteerd in zijn parochie. Niet in een enkel geval, nee, het gaat om zovéél gezinnen, en alleen al in deze kleine parochie. Deze zoals Janssen het noemt zwak sociale mensen verlaten zelden of nooit het dorp. Naar Venlo, dertig kilometer verderop… deze mensen komen daar niet… te ver, te onbekend.
“Weet je,” zegt de pastoor, “ik maak het mee dat mensen te arm zijn om dood te gaan. Maar wanneer het gebeurt, zegt de gemeente, moet zo iemand maar gecremeerd worden, op een moment dat er geen kosten gemaakt hoeven worden. Dat is gemeentelijk beleid; dat gebeurt hier.” Jo Janssen haalt even adem, en herhaalt wat hij juist vertelde. Arme, vereenzaamde mensen worden verbrand, ’s morgens vroeg, wanneer een crematie de gemeente niets kost. Pastoor Janssen: “Zelfs in een grote stad als Amsterdam wordt aan de begrafenis van iemand aandacht besteed, en leest iemand een gedicht voor. Hier niet.”
De pastoor vertelt over een jongen van 34 jaar, arm en alleen, die zich deze winter aan een boom had opgehangen, en dat het lijk door de gemeente was afgevoerd naar een mortuarium in een nabije stad, om daar op een onbewaakt moment te worden verbrand. Pastoor Janssen hoorde er van en had de jongen laten ophalen. Met vier mensen hadden ze hem na een mis, door de sneeuw naar het graf begeleid, liefdevol, stil, en bedachtzaam. Dat was toch het minste wat hij kon doen.
Armoede en isolement vragen om een antwoord, vindt de pastoor: “Gemeenteambtenaren kennen alleen maar papieren burgers. ’s Avonds gaan zij na het werk naar huis, in andere dorpen, in andere steden. Zij hebben dan een hele dag niets en niemand gezien, alleen maar papier, alleen maar dossiers. Nu ga ik, in samenwerking met de voedselbank Venray, ook hier een voedselbank op zetten. Er zijn enkele tientallen gezinnen die daarvoor in aanmerking komen en voor wie een reis naar Venray te ver is. “
De kwetsbaarheid van parochianen is voor Jo Janssen een bron van creativiteit. Zij dagen hem uit niet alleen heel praktische zaken aan te pakken, maar vooral ook om in de behandeling van de liturgie de juiste woorden te vinden. Hij heeft, anders gezegd, niet veel op met de meer orthodox conservatieve stromingen binnen de kerk.
In het nabije Luik, vertelt hij, zijn altijd goede, progressieve bisschoppen geweest. Bisschop Wiertz van Roermond heeft een regelmatig overleg opgezet met zijn collega’s uit Luik, Hasselt en Aken. Het dient, in zekere zin, als tegenhanger voor het overleg binnen de Nederlandse (lees Hollandse) kerkprovincie.
De gevaren van de orthodoxie heeft Janssen gezien in het voormalig Joegoslavië, waar hij als aalmoezenier in het leger werkzaam was. Onder het bewind van president Tito bleven de kerken opgesloten binnen hun eigen muren, vertelt de pastoor, en de verschillende gemeenschappen wentelden zich in het religieuze gelijk binnen de eigen kerkmuren. De verschillende religies hadden onder Tito geen plaats meer in het publieke domein en ontwikkelden zich tot sekten met trouwe volgelingen die, zodra het bewind van Tito verdween, gevaarlijke bronnen bleken van nationalisme en geweld. “Zorg er voor,” benadrukt Jo Janssen, “dat de kerken ook hier niet uit het publieke domein verdwijnen. Dat is niet goed. Het is van belang dat openheid naar elkaar, en naar de samenleving blijft bestaan.”
Van pastoor Janssen is een groot liefhebber van moderne kunst. Hij zorgde er voor, in zijn eerste parochie, dat gebrandschilderde ramen terugkwamen in de kerk en betrok ook nadien kunstenaars bij zijn werk, en stimuleerde hun werk in zijn parochie. “Beelden zijn belangrijk,” legt hij uit, “en tegelijk moet je beelden ook vervangen. Beelden mogen niet verstarren, en een beeldenstorm is ook niet erg. Het brengt beelden in beweging en schept ruimte voor iets nieuws. Ik ben altijd benieuwd naar moderne kunst. De Biënnale van Venetië schijnt bijzonder te zijn. Nationalisme wordt daar wordt overstegen. Dat is goed. Wanneer oude beelden verdwijnen, kun je opnieuw bepalen waar je staat.”
De volgende ochtend brengt Leo Ponjee me van Aijen naar Gennip, en van daar ga ik te voet verder naar Mook-Molenhoek. We zijn allebei nog beduusd door de ontmoeting met pastoor Jo Janssen. In Nieuw Bergen, bij het verzorgingstehuis is een nieuwe kapel opgericht, maar niet zomaar iets, het is veeleer een indrukwekkend kunstwerk waar je een ogenblik tot bezinning kunt komen. Elders staat een groot kruis waarop ‘Wor ziede gij’ (Waar ben je) staat geschreven. Pastoor Janssen had eerder uitgelegd dat Bergen- Nieuw Bergen eigenlijk niets heeft om trots op te zijn, of om zich mee te identificeren, zoals het naburige Well, met haar Kasteel, of Gennip met haar oude stadhuis, of de Niers, het snelstromende riviertje wat uit Duitsland bij Gennip de Maas in stroomt. Binnen zijn mogelijkheden probeert Jo Janssen wel iets te doen, iets te geven aan Bergen.
We rijden via een lange tweebaansweg naar Gennip, een heel oud stadje in Noord Limburg, bij de plaats waar de Niers in de Maas stroomt. Bergen had samen met Mook en Gennep zullen fuseren, maar door de val van het kabinet Balkenende–Bos is dat voornemen vast gelopen. De kans dat de drie relatief kleine gemeenten in Noord Limburg op afzienbare termijn zullen worden samengevoegd is beperkt. Leo vertelt dat de Progressieve Kombinatie waarvan hij fractievoorzitter voor de fusie was. “Dat heeft ons behoorlijk wat zetels gekost,” zegt hij.
In Gennep is het nog rustig in aardige winkelstraatje, wat uitkomt bij het oude stadhuis. We horen wat onduidelijke muziek maar kunnen het niet plaatsen. We zien een veeg-en-borstelkarretje van Gemeentewerken voor het stadhuis aan het werk; het bordes is afgezet met een rood lint omdat er later een trouwerij zal zijn. Leo wijst me op een ooievaarsnest, op het dak van het oude stadhuis, en neemt me mee naar het nieuwe gemeentehuis. In de hall is een groot televisiescherm opgesteld waarop van bovenaf het ooievaarsechtpaar met hun jongen is te zien.
Buiten, kijken we om ons heen. Het wonderlijke muziekje wat we hoorden, bleek een zingend manneke te zijn, die tegen een gevel van het oude stadhuis stond geleund, en neuriede. Onwillekeurig moest ik denken aan het liedje van Willem Vermandere, de Vlaamse troubadour uit de Westhoek, Klein Ventje (van Elverdinge). Dat gaat over een heel eenvoudig, klein ventje die staat en kijkt en alles ziet en alles weet en er altijd is, en altijd zal zijn. Zo, n ventje stond daar ook in Gennep, tegen het oude stadhuis, met een cap op zijn kop, en zijn arm, nauwelijks groter dan een stompje, in zijn zij. Terwijl hij onverstaanbaar zong, onzichtbaar haast daar onder het nest van de ooievaar, kijkt hij snel en vluchtig en onbegrensd.
We nemen afscheid. Ik bedank hem en Lia nogmaals voor de bijzondere avond en de gastvrijheid.
Wanneer Leo weg is, wandel ik door Gennep, en verbaas me over beschermde atmosfeer tussen de huizen en de winkels. Het is hier aangenaam en goed om eens terug te keren. Bij het oude stadhuis is inmiddels ook een wagentje van gemeentewerken met een hogedrukspuit aangekomen. Het apparaat blijkt niet te werken. Drie mannen van de gemeente, twee van de hogedrukspuit en de bestuurder van het veeg en borstelkarretje doen hun best om de hogedrukspuit in beweging te krijgen. Een deftige heer, een wat oudere man in een zware, donkere ribfluwelen broek, en een chique lichte trui, geeft aanwijzingen, en het kleine ventje, met zijn cap, zijn stompje en zijn blik ernstig en gebonden, kijkt in de bestuurscabine van het karretje met de spuit. Je ziet hem verlangen eens mee te mogen rijden, of het karretje te besturen. Vervolgens gaat hij tussen de mannen staan en volgt de inspanningen om het euvel te verhelpen. De oudere heer draait zich om en slaat met zijn elleboog, per ongeluk, vol in het gezicht van het kleine ventje. Ze kijken elkaar een ogenblik aan. De chique man, en dat trof me zo, reageerde niet. Het was alsof hij niets en niemand had geraakt. Het kleine ventje zette zijn cap weer recht, en bleef staan, en kijken. Hij neuriede.
Even later wandelde ik Gennep uit, in de richting van Mook. Het was fris onderweg, afwisselend regenachtig, zonnig, en benauwd. Ik liep over het fietspad naast een twee baan rijksweg, met aan de linkerhand uit vruchtbare uiterwaarden naast de Maas, en rechts de stuwwal, waar het nationaal park Maasduinen ligt. Het nationaal park is misschien wel het meest onbekende van de verschillende nationale parken die Nederland kent. De stuwwal, met rivierduinen, is vele duizenden jaren oud; er zijn grafheuvels die er op wijzen dat de streek 4000 jaar geleden al werd bewoond.
In de Tweede Wereldoorlog was deze grensstreek vanzelfsprekend, zou je haast zeggen, gevaarlijk. De Duitsers streden hier voor de controle over de Maas; er werden loopgraven aangelegd, en leden van het verzet werden hier gefusilleerd. Een eenvoudig kruis herinnert daar nog aan. Pastoor Janssen had ook over het verzet in de streek verteld. Zijn vader was er onderdeel van, en bood Joodse burgers onderdak. Volgens de pastoor had dat te maken met de opstelling van bisschop Guillaume Lemmens, die tijdens de Tweede Wereldoorlog op riep tot verzet tegen de Duitse nationaalsocialisten. “Had Lemmens dat niet gedaan,” zei pastoor Janssen nog, “dan zou, vrees ik, het verzet zeker niet zo groot zijn geweest en zouden de Limburgers veel meer dan nu het geval was gekozen hebben voor de NSB.”
Bij het gehucht Plasmolen breekt een regenbui los, die me bijna uit mijn schoenen spoelt. Ik schuil een ogenblik onder het afdak van een benzinepomp. De benzinepomphouder mompelt wat, wanneer ik een krant bij hem koop. Op de voorpagina juicht Geert Wilders over zijn vrijspraak. De benzine pomphouder kijkt me aan; ik geef hem een ansichtkaart van mijn voettocht, die hij aandachtig leest. “Ach,”zegt hij, “weet U wat het is… Als we elkaar maar wat ruimte zouden geven, en elkaar iets meer respect. Dat is waar het om gaat.”
Hij geeft me de ansichtkaart terug. Aan de overkant van de straat is een midgetgolf, met een koffiehuis. Daar hol ik door de regen naar toe.
Tot hier nu. Nog twee etappes in Limburg, tussen Venlo en Roermond, en van Mook via Groesbeek naar Nijmegen. Daarna, op naar Gelderland…
De volgende ochtend heb ik een gesprek met Rogier van den Broek, vakbondsbestuurder van het ABW. Het ABW? Ja, zeker. De Algemene Bond voor Werknemers is een 65 jaar oude Limburgse vakbond. Met haar wortels in de mijnen, is de bond intussen uitgegroeid tot een relatief kleine, zelfstandige en regionale bond met vertegenwoordigingen in vrijwel alle sectoren in Limburg. De kracht van de ABW is ongetwijfeld haar regionale verankering, de persoonlijke contacten en bereikbaarheid. Geen ingewikkelde structuren, geen kantoren in de Randstad, maar directe en persoonlijke belangenbehartiging en rechtsbijstand voor werknemers. De ABW heeft haar hoofdkantoor in Heerlen, vlakbij het Nivon huis, en onderhandelt mee over een groot aantal Cao’s bij ruim dertig Limburgse bedrijven.
Rogier van den Broek komt uit Maastricht en is een echte vakbondsman. Hij vertelt over de industrialisatie van Maastricht, op gang gebracht door de familie Regout, bekend van het aardewerk en de Sfinx toiletpotten. Tegenover de fabriek van de familie aan de Boschstraat in Maastricht lag een kindertehuis. Via een tunnel onder de weg kropen de kinderen uit het tehuis naar de fabriek van Regout, die op zijn beurt voor elk van zijn kinderen een kasteel in Limburg kocht en hen een leven in rijkdom en aristocratische luxe verzekerde. “Ik ben nooit door die tunnel gekropen,” zegt Rogier van den Broek, “maar ik heb hem wel gezien. Met die tunnel omzeilde Regout het Kinderwetje van van Houten, en werd hij rijk over de rug van kinderen.”
Limburg heeft een eigen geschiedenis, die bovendien sterk afwijkt van de rest van Nederland. Dat geldt ook het sociaaleconomische verleden. Na de sluiting van de mijnen is DSM als chemisch bedrijf verder gegaan, en is Nedcar gekomen, waar aanvankelijk Daf auto’s werden geproduceerd, later Volvo en nu Mitsubishi. Die grote bedrijven bieden vele duizenden mensen werk, maar desondanks blijft de werkloosheid in de streek boven het landelijk gemiddelde. De laagopgeleide bevolking, bijvoorbeeld uit de omgeving van Kerkrade, vindt geen of onvoldoende werk in de dienstensector, of ‘de kenniseconomie’. “Er zijn gewoon onvoldoende bedrijven daar,” erkent van den Broek, “maar je ziet er wel drugshandel en aanverwante criminaliteit oprukken. Het is een ruige streek, waar in veel gezinnen leren en studeren niet wordt aangemoedigd.”
Met de ABW gaat het overigens goed. Er zijn voldoende leden, mensen zijn tevreden over de persoonlijke en directe hulp, dichtbij. “We hebben de financiën goed op orde, en hebben een flinke buffer. We kunnen een stootje hebben.”
Even later ga ik op weg, richting Sittard Geleen. Dat is een heel eind, maar het moet, wanneer ik lekker kan doorstappen, te doen zijn op een dag. Nog niet goed op weg of ik word op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen in Zeeland. Het kabinet heeft besloten dat de Hedwige polder droog blijft, en er alternatieven worden aangereikt. Dat is een meer dan verheugend bericht. Ontpolderen van de Hedwige levert geen enkele bijdrage aan het herstel van de natuur, integendeel. Net als het Verdronken Land van Saeftinghe (het hoogst gelegen deel van Zeeland) zal de bodem van de Hedwige door het ontpolderen aanslibben met giftig slib, en een bron van ziekte, ellende en verzilting worden voor de omgeving. Niet voor niets is naar deze nadelige effecten nooit een Milieu Effect Rapportage gemaakt.
Het idee om te ontpolderen in Zeeland werkt bovendien maatschappelijk ontwrichtend; het splijt de Zeeuwse samenleving tussen een kleine groep van voorstanders en de overgrote (80 %) meerderheid van tegenstanders. Vrijwel alle ontwikkelingen in de provincie werden door het idee van het ontpolderen tot stilstand gebracht en anti democratische krachten werden versterkt. Het vorige kabinet was zich van die tegenstellingen bewust maar verkoos weloverwogen om alle negatieve effecten te negeren en het ontpolderen door te zetten. Het huidige kabinet corrigeert die lijn nu, maar ik vrees, dat zolang alle politieke en juridische hobbels zijn genomen, er nog niets zeker is. Het dossier van de Hedwigepolder zal nog tot in lengte van jaren een hoofdpijndossier blijven, vrees ik.
Een mevrouw spreekt me aan terwijl ik de Hedwige berichten op zoek en aan het front in Zeeland mijn inzichten doorgeef. Ik leg haar uit waarmee ik zo druk ben, en zij nodigt me uit om met haar en haar man een kopje koffie te drinken. Het dossier van de Hedwigepolder bevreemdt haar. Hoe kun je nu eerst het land verdedigen met dijken, om ze vervolgens weer door te steken, vraagt mevrouw. Vooruit, denk ik, dan maar zo dadelijk op weg.
Jan en Inge Fokkens, zo heten meneer en mevrouw, hebben elkaar lang geleden door wederzijdse vrienden leren kennen. Inge komt oorspronkelijk uit Zwitserland, waar ze wekte als chemisch laborant. Ja, op zijn beurt, werkt voor het rijksarchief in Maastricht. Sinds enkele jaren kan hij slechts met grote moeite lopen, en werkt daarom thuis. Hij ontsluit tienduizend bladzijden uit het archief van het Luiks Hoog Gerecht; daarvoor werkte hij gedurende dertien jaar aan de ontsluiting van documenten uit het Brabants Hoog Gerecht. Mevrouw Fokkens betreurt het dat overheden zich zo weinig aantrekken van de mening van burgers: “Alles draait tegenwoordig om centen, niet om mensen. Men luistert niet, en dat is nu al zo lang zo. Steeds meer mensen keren zich van de samenleving af; je kunt er toch niets aan veranderen. Men doet maar, en men luistert niet.”
Jan en Inge Fokkens maken zich zorgen over de eeuwige bouwlust, over nieuwe industrieterreinen die worden aangelegd terwijl zoveel huizen verkommeren, en oude industrieterreinen worden verlaten. “Waarom toch geen hergebruik van reeds eerder ingenomen ruimte,” vraagt Inge Fokkens. Ze vertelt dat zij vroeger in haar diepe tuin veel vlinders had, Dagpauwogen, Atalanta’s maar dat er nu geen vlinders meer komen, ook al staat de tuin vol met vlindervriendelijke planten en struiken. “Heel soms zien we nog eens een koolwitje,” zegt haar man, Jan.
Ze betreuren het ook dat de provincie Limburg een nieuwe snelweg wil aanleggen, de Buitenring van Parkstad. Die zou door een aantal natuurgebieden worden aangelegd. “Hoe kunnen ze nu ook nog het laatste beetje natuur aantasten door er een weg te leggen? Ik begrijp het niet meer, en wil er eigenlijk niets meer van weten,” zegt mevrouw Fokkens.
Ik neem hun zorgen mee, en wandel verder.
Op een hoek van een straat zie ik twee mannen bij een tuinhekje en vraag de weg. Ze lachen wanneer ik vertel over m,n voettocht. “Geen politiek, hè,” zegt Arie en zijn buurman Rene lacht. “Weet je wel waar je bent? Dit is de Göring Kolonie.” Arie is een vrolijke man; hij heeft een kale kop, lachende ogen en draagt een T-shirt zonder mouwen. Rene, even vrolijk, knikt. “De Göring Kolonie,” zegt hij. De vloer van mijn woning is 60 centimeter dik en de muren van mijn kelder zijn zelfs nog dikker. De Göring Kolonie, aangelegd door de Nazi’s in de oorlog. In feite zijn de huizen schuilkelders. Kijk maar, voor ieder huis zit een ontluchtingsbuis. Je kunt vanuit de ene kelder naar de volgende, onder het volgende huis. Ja, echt waar, gebouwd door Herman Göring. Die ken je toch wel?”
Arie en Rene vertellen mooie moppen over vogeltjes die zo rond het middag uur heel laag overvliegen, of over Vlamingen die solliciteerden bij de directie van de mijnen. Arie is kraanmachinist, en Rene begon als mijnwerker en is daarna bouwvakker geworden. Indertijd ging hij naar Duitsland; daar kon je toen veel geld verdienen, als je hard wilde werken. Ondertussen zwaait hij naar een kennis aan de overkant van de straat. “Vroeger, toen wij hier kwamen wonen,” zegt Arie, “had je bijna geen last van het verkeer. Er reden 5000 auto’s door de straat, toen. Nu zestigduizend auto’s en is het nooit meer stil. We kunnen niet meer met de ramen open slapen. Dat ze morgen nog beginnen met de aanleg van die Buitenring. Hoe eerder hoe liever.”
De mannen lachen de bezwaren van de natuurorganisaties en milieuactivisten weg. “Milieu? Er staat geen boom. En die woelmuis die er schijnt te zitten, op de hei, heb ik nog nooit gezien, hoor. En weet je wat het is? Wij willen dat onze kinderen en kleinkinderen ook kunnen buitenspelen, en wij willen ook wel eens rust hebben. Laten ze van deze doorgaande weg een bos maken, dan horen wij misschien ook een keer een vogel. Die weg over de hei, en snel. Ze praten er al twintig jaar over. Dat is genoeg geweest.”
Er volgen nog een paar grappen; ze beloven mijn website op te zoeken en te lezen. We nemen afscheid, en ik wandel weer verder, in de richting van Brunssum. Zestigduizend auto’s per dag langs je huis…fijn stof, stank en nooit rust.
Het is intussen tegen drie uur, wanneer ik eindelijk een bankje zie, waarop ik even kan gaan zitten om een kleine boterham met een plakje kaas te eten. Op een ander bankje zit Jo van den Brand even uit te rusten. Hij heeft, vertelt hij, de gehele dag gezocht naar fossielen en mineralen, in een afvalberg van de mijn. Hij laat zijn vondsten zien, afdrukken in steen van een palmboom, en slakjes.
Ik eet mijn boterham op, en Jo vertelt dat hij zichzelf een dagje vrij heeft gegeven. Hij nog steeds veel werk, ook al is hij officieel gepensioneerd. Hij geeft les op zijn eigen, privéschool. Bescheiden en voorzichtig vertelt hij dat het een schilderschool betreft. “Ik doe het schoolwerk nu samen met mijn zoon,” vertelt hij. “Mijn vrouw en ik hebben vier kinderen. Maar het werk op school, en het schilderen is heel intensief. Je moet heel goed kijken, heel nauwkeurig kijken.”
Jo van den Brand heeft allerlei baantjes gehad om in het levensonderhoud van zijn gezin te voorzien, bouwvakker, een krantenwijk, en ondertussen schilderde hij vol overgave en met succes. Zijn schilderijen werden en worden tot in de Verenigde Staten verkocht.
Bij het afscheid geeft hij me een van zijn vondsten, een groot stuk antraciet. “Het is het beste stuk uit de mijn. Er zit heel veel energie in, en het brandt geweldig.”
Een mooier geschenk uit streek is bijna niet te krijgen. Dankbaar ga ik verder. Bij een bushalte in Brunssum tref ik een jongen, zeventien jaar. Janno. Hij is, zoals hij zelf zegt, verstandelijk gehandicapt en heeft autistische diagnose gekregen. Hij zit op een school in Maastricht. “Daar leer ik stap voor stap om vooruit te komen en wie weet kan ik later een baan vinden, wie weet,”zegt hij. “Maar ja, U hebt vast wel gehoord van de bezuinigingen op het persoon gebonden budget. Dat zou voor jongens zoals ik desastreus zijn.”
Janno formuleert opvallend netjes, haalt in een ogenblik zijn schouders op, kijkt onzeker voor zich uit. Dan merkt hij de bus op die hem naar Heerlen zal brengen. Ik geef hem een ansichtkaart van mijn voettocht. Dat doet hem plezier. Janno stapt in, gaat gauw zitten, op het eerste plaatsje wat hij ziet en zwaait wanneer de bus vertrekt.
Dag Janno!
Mijn reis gaat verder. Volgende week verder… nog een paar weken en ik heb Limburg doorkruist. Tot hier nu.