Kats, 23 mei 2011
Van het station van Susteren in Limburg leidt een eenvoudige provinciale landweg, buigend van bocht naar bocht, naar Nieuwstadt. En van daar is het nog maar een paar kilometer naar Nedcar, in Born. In deze smalle strook van Limburg schrikken Vlaamse en Duitse buren tegelijk op wanneer je hard schreeuwt, zo dicht liggen de oostelijke en westelijke grenzen hier bij elkaar. Grenzen die je overigens niet ziet; nergens een slagboom, nergens een vlag. Landen vloeien hier in elkaar over als het water van de beek in een rivier. Echter, onzichtbare grenzen zijn net zo goed grenzen en ze bepalen in hoge mate het lot en het leven. Een verhaal over een aardbeving in Japan, een operatiekamer in San Fransisco, en stille dorpen.
Van het station in Susteren, in het smalste deel van Limburg, is het een klein uurtje wandelen naar Nieuwstadt. Dat is een oud plaatsje, zoals de meeste steden en dorpen een grote, rijke geschiedenis hebben. De geschiedenis van Limburg is wezenlijk anders dan bijvoorbeeld de Hollandse gewesten, Zeeland of Friesland. Eerder was ik Thorn (zie mijn vorige brief). In de geschiedenislessen op school heb ik werkelijk nooit vernomen dat dit plaatsje tot de Franse Revolutie een zelfstandige staat was, voor deftige dames en ook door alleen deftige dames bestuurd. Ik wist dat Maastricht een oude stad was, maar niet dat de stad nooit stadsrechten kreeg, of dat het Prinsbisdom Luik en de hertogen van Gelre zoveel invloed hadden in gebieden die wij nu tot de provincie Limburg rekenen. Nieuwstadt heeft stadsrechten, maar het is geen stad, met de stedelijke problematiek van de 21e eeuw. Het is een klein, stil dorp, zonder bakker, maar met een supermarkt. Terwijl ik daar wat proviand in sla, zie ik een mooie kapel, een aardig plein en een stevige kerk.
Van Nieuwstadt is het nog enkele kilometers naar de hoofdingang van Nedcar. Een ouder echtpaar aan wie ik de weg vraag, aarzelt niet en brengt me er met de auto naartoe. Dat is fijn. Onverwachte hulp is altijd als een geschenk, zeker wanneer je om een groot industriecomplex als dat van Nedcar moet wandelen.
Ik ben nu iets te vroeg voor de ontmoeting met Jean Wauters, voorzitter van de ondernemingsraad van Nedcar. De enige Nederlandse automobielfabriek heeft het moeilijk, en dat is al vele jaren zo. Aanvankelijk werden hier de beroemde Dafjes gemaakt, later Volvo’s en sinds een aantal jaren de Colt en Outlander van het Japanse Mitsubishi-concern. De Japanse leiding heeft echter aangekondigd uiterlijk in 2012 met de productie van deze modellen te willen stoppen. Nedcar heeft, anders gezegd, nog een jaar om een nieuwe eigenaar te zoeken die hier een nieuwe auto wil laten maken. Er werken bij Nedcar 1500 arbeiders in de fabrieken, velen aan de lopende band. Vele duizenden hebben indirect werk door Nedcar.
Lang geleden was ik in Vilvoorde waar Renault de autofabrieken sloot en duizenden arbeiders wanhopig vochten voor hun baan. Renault had geen compassie; in Spanje opende de Franse autofabrikant een fabriek omdat daar gunstigere voorwaarden golden en de overheid meer subsidies in het vooruitzicht stelde. De vakbonden in de verschillende landen werden tegen elkaar uitgespeeld en konden geen vuist maken. Dat is intussen anders. Vakbonden overleggen nu wel over Europese grenzen heen en er zijn Europese ondernemingsraden gekomen, sindsdien. Maar wie redt Nedcar?
Een van de arbeiders die ik buiten de poort spreek, is somber. Hij heeft weinig vertrouwen in de toekomst van het bedrijf en vertelt dat hij maar nutteloze klusjes moet doen om aan het werk te blijven. “Ik ben hier al 32 jaar”, vertelt de man die zijn naam niet durft te noemen, en evenmin duidelijk wil maken op welke afdeling hij werkzaam is. “Dat kan niet. De dikkoppen [de managers van de fabriek] en de Japanners houden alles scherp in de gaten. Ze zoeken het kleinste argument om je te pakken. Maar ze moesten eens naar zichzelf kijken. Zij tanken hier bij de pomp van het bedrijf achter de hekken, niet alleen met hun eigen auto, maar ook met die van de vrouw. Wij moeten tanken bij de gewone pomp langs de weg, en betalen de volle prijs.”
De man haalt zijn schouders op. Zolang hij maar op de 27e van elke maand zijn loon ontvangt, is hij gerust. Bij de laatste verkiezingen stemde hij voor de PVV. “Ik doe geen gekke dingen; een dure vakantie doen we niet. Dat kunnen we ons niet veroorloven. Maar ik ben lid van de fanfare. We hebben thuis, de hele familie, altijd PvdA gestemd. Maar nu niet meer. Ik heb voor Wilders gestemd. Hij luistert wel naar ons. Ik ben het niet met hem eens op een paar kwesties, de islam en zo, maar op de grote principes wel: AOW, ontslagrecht. Daar staat de Witte van Venlo voor. Het is niet anders. Wilders doet het.”
Jean Wauters, voorzitter van de ondernemingsraad van Nedcar, is een gepassioneerd man; hij weet precies voor wie hij opstaat en wiens belangen hij dient. In zijn analyse is hij scherp, helder, en hij spreekt recht voor zijn raap. “Nederland,”zegt hij, wanneer we aan een tafeltje zitten in de entree van het hoofdkantoor, “heeft geen industriepolitiek. Niemand steekt een vinger uit naar de auto’s die hier worden gemaakt. In Genk, in Vlaams Limburg, staan de Ford-fabrieken. De provinciale overheid in Limburg rijdt in Ford. In Gent staat de Volvo-fabriek; Gent rijdt Volvo. Brussel heeft Audi… En in Nederlands Limburg, in Den Haag? Wie rijdt er in een Mitsibutshi? Het gaat natuurlijk niet alleen maar om het kopen van auto’s, maar om een fundamenteel beleid, gericht op de maakindustrie. Dat ontbreekt in Nederland. Zodra je boven Eindhoven bent, zie je alleen nog maar kantoren van adviesbureau’s. De ene helft van Nederland adviseert de andere helft.
Het spijt me voor de Partij van de Arbeid, maar die heeft alle krediet verspeeld, ook al doet Pauline Smeets in de Tweede Kamer haar best. Maar ik zie meneer Samson hier nog verkondigen dat hij vindt dat Nederland kopland moet worden in de ontwikkeling van elektrische auto’s. Die elektrische auto’s zouden we hier kunnen maken, maar dan zou er ook een batterijfabriek moeten worden geplaatst. Daarvoor was alle ruimte… Toen we daar in Den Haag op terugkwamen, gaf meneer Samson geen krimp. Hij stak geen vinger uit. Dat duurzaamheisverhaal van meneer Samson is gebakken lucht. De batterijfabriek staat intussen in Spanje; en daar zal Mitsubishi straks ongetwijfeld de elektrische auto’s gaan maken. Wat nu: kopland? En dan het volgende. De PvdA kwam hier naar de fabriek en legde uit dat de AOW leeftijd naar 67 jaar moest en dat het ontlsagrecht moest worden versoepeld. Ja… hoe makkelijk wil je het Wilders maken?”
Jean Wouters is al vijftien jaar voorzitter van de ondernemingsraad. Het gaat hem aan het hart dat de linkerzijde van de politiek er niet in slaagt een vuist te maken, zelfs nu de economische crisis zo pijnlijk duidelijk maakt hoe de verhoudingen in de samenleving liggen. Jean Wouters: “Het socialistisch gedachtengoed is naar de knoppen geholpen. Het is toch verschrikkelijk dat links het zo ver heeft gebracht dat extreem rechts, dat Geert Wilders, meer voor de arbeider kan betekenen dan de PvdA?! Denk toch eens na! Er is geen een arbeider die de 65 jaar haalt aan de lopende band. Niet een. Geen mens kan dat volhouden. Dus als we langer moeten werken, zullen we dan eerst eens de werkgevers verplichten bij wet dat zij zorgen dat er werk is tot je 67e? Dat je werk kunt doen wat vol te houden is? Zullen we dat dan eerst eens regelen? En kom dan eens terug, kom dan eens praten.”
Samen met vertegenwoordigers van het ministerie en andere partijen zoekt Wouters intussen naar een nieuw perspectief voor het bedrijf. Dat moet op korte termijn worden gevonden, anders verliest iedereen zijn baan. Minister Verhagen van Economische Zaken reist, terwijl we spreken, door het Verre Oosten en heeft opdrachten mee, onder andere van Nedcar. Maar of de missie van Verhagen wat kan opleveren, is nog volstrekt onduidelijk. Wat wel duidelijk is, is dat de arbeiders één dag in de week moeten thuisblijven. De enorme golf die de kust van Japan onlangs overspoelde en de daarop volgende ramp in de verschillende kerncentrales heeft de levering van onderdelen voor het autoconcern vertraagd. Het bericht maakt de stemming in het bedrijf nog donkerder.
Elders werk vinden is voor de meeste mensen van Nedcar niet weggelegd. Ze werken vaak al meer dan een kwart eeuw in de fabriek en zijn gebonden aan huis, kinderen, familie en vrienden. Zijn lid van de ouderraad, van verenigingen en de fanfare. De Europese Unie zegt wel dat iedereen vrij is om te gaan en te staan waar eenieder maar wil, achter werk aan, maar in de praktijk is dat voor eenvoudige mensen niet weggelegd. Bij ontslag komen uiteindelijk de meeste arbeiders in de knel, dat weet iedereen in de streek. Jean Wouters: “Ik ken genoeg mensen die hier zijn weggegaan en elders zijn gaan werken, voor laag loon. En die bedrijven gingen vervolgens over de kop. Dan verlies je alles, de sociale zekerheid die je hier hebt opgebouwd, maar ook elk perspectief. Een arbeider van hier vindt geen baan in Brussel, en evenmin in Duitsland.”
We nemen afscheid. Jean brengt me naar de poort van het bedrijf en via Born wandel ik langs het Julianakanaal tegen een harde, straffe wind in, over het jaagpad naar Berg aan de Maas, een dorp van tweeduizend inwoners. In het café-hotel Knoors tref ik een vrolijk gezelschap van vijf oudere heren. Zij vormen de Isidorus club, een gezelschap dat enkele jaren geleden een ouderwetse bakoven heeft gemaakt, waarin tijdens het Oogstdankfeest, op de derde zondag van augustus, vlaaien worden gebakken. Ieder van de tien buurten in het dorp, maakt met haar eigen samengestelde meel haar eigen vlaaien in de bakoven van de Isidorus club. De leden van de Isidorus club, Huub en Huub, Bert, Lei en Matt, komen wekelijks bijeen om te spreken over de oven, over het Oogstdankfeest, over het goede leven en de kapel die zij zo graag voor de heilige Isidorus zouden oprichten. Die gesprekken worden gevoerd tijdens lange wandelingen, die elke donderdagmiddag worden ondernomen. Onderweg, en aan het einde van elke middag in café Knoors, drinken ze een pintje, en nog een… en voor het weggaan nog een… “Dan gaan we toch? Zeker… Lientje, schenk nog nen keer in, de laatste…” Zo wordt het laatste glas het voorlaatste en het allerlaatste pintje drinken de mannen zo tegen zes uur. De tijd vervliegt in de mooiste verhalen over de geschiedenis van de heilige Isidorus, over de Oogstkoningin, en over de laatste van de praalwagens van de stoet die tijdens het Oogstdankfeest door het dorp rijden. Vroeger stond Isidorus met zijn schop en riek op de laatste wagen; nu staat daar het mooiste meisje van het dorp. En daar is ook wat voor te zeggen, vinden de heren van de club van Isidorus.
Serieuze zaken worden evengoed door de Isidorus club besproken. Vrijwel alle voorzieingen in het dorp zijn gesaneerd. Winkels vind je er niet meer, banken, een pinautomaat, een postkantoor; alles is verdwenen in Berg aan de Maas. En nu, zo stond laatst in de krant, zal ook de dorpsschool nog verdwijnen, omdat het gemeentebestuur een brede school wil bouwen, ergens centraal in het naburige Urmond. Kinderen moeten dan over de smalle, levensgevaarlijke brug over het Julianakanaal, en zo zal het leven het dorp uitrijden.
“Alles zal hier verdwijnen”, zegt Huub, die naast me zit. “Het Oogstdankfeest bestaat dit jaar 65 jaar. Misschien verdwijnt het Oogstdankfeest op den duur ook nog. Niemand zal zich dan nog de heilige herinneren waaraan we dat feest te danken hadden, de heilige Isidorus. Daarom willen wij zo graag een kapel voor Isidorus realiseren. Voor je het weet is alles voorbij. Maar een kapel blijft bestaan, altijd.”
Het laatste pintje wordt gedronken, en de mannen zijn even na zes uur thuis. ’s Avonds wandel ik nog even langs het kanaal en door het stille dorp. Naast het hotel Knoors is een cafetaria, uitgebaat door de zoon van Lientje en Theo Knoors. Het ruikt er lekker; de frituur behoort jaar in jaar uit, tot de beste drie van Nederland. Daar kan Berg trots op zijn. Verder is het stil in het dorp. Een verwaaid pleintje voor het hotel wacht op nieuwbouw, op dure appartementen. Wie zou daar nu willen wonen?
De volgende dag besluit ik eerst naar de Maas te lopen. Het is een uitzonderlijk voorjaar. Sinds februari heeft het niet meer geregend. Het land is droog; beken en rivieren worden niet meer gevoed. Het pontje wat van hier, Berg aan de Maas, naar de overkant vaart, naar België, wordt uit de vaart genomen wanneer ik arriveer. “Het gaat niet meer. We hebben geen water meer onder de schuit. Een eindje verderop,” vertelt de schipper, “kun je de Maas al te voet oversteken. Zolang het in Noord-Frankrijk en in de Ardennen niet regent, blijft het veer hier uit de vaart.”
Het scheepvaartverkeer naar het zuiden wordt door de lage waterstand in de Maas nauwelijks ontregeld. Het reusachtige Julianakanaal, aangelegd tijdens de crisisjaren van de vorige eeuw, garandeert dat het binnenvaartverkeer door kan gaan. Aan de sluizen wordt nu opnieuw gewerkt. Grotere en langere schepen kunnen straks over het kanaal, wat onderdeel uitmaakt van een belangrijk netwerk van Europese vaarwegen.
Vlakbij het pontje tref ik een oudere heer die zijn hond uitlaat. Hij heeft zijn leven lang gewerkt bij gemeentesecretarie van Berg. Hij kijkt naar de tientallen toerfietsers die in de felste kleding door Limburg jakkeren en stranden bij het pontje over de Maas. “De wereld is klein geworden”, verzucht hij. “Iedereen kan alle kanten op, maar de natuur heeft niemand in de hand. Een aardbeving in de buurt van Japan leidt hier tot tijdelijke werkloosheid; mijn oudste zoon is arts geworden. Hij werkt in San Fransisco, aan de Stanford Universiteit. Vorige week was hij hier nog even thuis, heel gewoon. Hij heeft in de tuin gespit, net als vroeger. Maar ’s avonds nam hij zijn kleine draagbare computer en begeleidde zijn collega’s in de operatiekamer in San Fransisco. Hij kon alles zien, direct met hen spreken en aanwijzingen geven. Volgende week geeft hij een spreekbeurt in Brazilië. Zo klein is nu de wereld. Alles is met alles verbonden.”
Zo ga ik op stap. Er waait een frisse wind, maar de zon schijnt fel. Ik wandel in de richting van Urmond, in het gebied tussen het Julianakanaal en de Maas. Tientallen fietsers passeren me. Ik hoor Limburgs, Vlaams, en Frans voorbij komen; sommigen mensen groeten en maken een praatje. Een van hen, Jan, werkte tot voor kort bij Nedcar. Lang geleden was hij de ploegbaas van Jean Wouters. Over de toekomst van de fabriek is hij somber. “Het wordt nooit meer zoals in de tijd van Volvo, toen we meer dan 200.000 auto’s per jaar maakten. En als er niet gauw een nieuw model komt, houdt het helemaal op. Dat zou jammer zijn; er is zoveel kennis en ervaring in die fabriek, die dan verloren gaat en nooit meer terug komt.”
Jan is op 58-jarige leeftijd met een goede regeling kunnen stoppen. Natuurlijk heeft hij iets ingeleverd, maar zijn toekomst is stabiel en gegarandeerd. Hij kan nu doen wat hij wil, en voelt zich een bevoorrecht mens. “Aan de overkant, in België, neem ik onderweg een Grimbergen op een terras, en dat kost daar bijna niks. Zo’n pot bier.” Hij houdt zijn handen boven elkaar, en laat een denkbeeldig glas bier zien. Zo groot, zo hoog, dat je je af vraagt of er daarna nog wel gefietst kan worden. Jan heeft een doek om zijn hoofd geknoopt, tegen het zonlicht. Het geeft hem het uiterlijk van een piraat, een fietspiraat. Vrolijk zwaait hij, en klimt omhoog, de weg op.
Op weg naar Elsloo passeer ik stille huizen, soms met dichtgetimmerde vensters, soms met lang geleden gesloten gordijnen. Oudere mensen bewonen de overige panden. De dynamiek van steden als Breda, Tilburg, Eindhoven en plaatsen als Veldhoven, zul je hier niet vinden. Het lijkt alsof de wereld deze dorpen niet meer kent en nodig heeft. De eigenaar van het hotel Knoors, in Berg aan de Maas, sprak zich daarover uit bij het ontbijt. Hij stelde dat iedereen in de dorpen zegt dat het weghalen van de voorzieningen en winkels in de dorpen een verkeerde ontwikkeling is. “De schaalvergroting en concentratie in de dorpen en steden veroorzaakt een tweedeling in de samenleving, die zich op termijn zal wreken. Maar bestuurders zitten op een trein en durven nooit te stoppen. Pas als het te laat is, komt inkeer.” De hoteleigenaar, 63 jaar oud, schudt het hoofd. Als de school wordt weggehaald uit het dorp, is dat de doodsteek voor de tweeduizend inwoners van Berg aan de Maas. Gisteren, vertelde hij, is hij in de wachtkamer van het ziekenhuis begonnen aan een nieuwe studie: de werking en de betekenis van sociale media. “Je moet toch mee gaan”, verzucht hij.
Ik wandel langs het Julianakanaal naar Elsoo. Het jaagpad is lang en de zon zo sterk. Het licht doet pijn aan mijn ogen en voor het eerst heb ik te weinig water bij me. Elsloo lijkt bij elk stap die ik zet verder weg.
Nu, tot hier. Volgende week vervolg ik mijn tocht, van Elsoo naar Maastricht, de schone stad aan de Maas.
Heel hartelijke groeten van Jan