Den Helder – Na een korte onderbreking vervolg ik de voettocht voor het tweede jaar en start in Den Helder, de oude marinestad. Het is de eerste maart, kil maar niet koud. Terwijl ik me op het stationsplein probeer te oriënteren komt een donkere man lachend en zwaaiend op me af. Hij is gekleed in een vale spijkerbroek, een donker leren jasje en doet alsof hij me al lange tijd kent. “Ik weet de weg,” zegt hij wanneer hij naast me staat. “Ik ben Johnny en het is een feestdag. Ik ben 42 jaar geworden vandaag.”
Johnny lacht; ik zie dat een van zijn voortanden goud omrand is. In zijn smalle, zwarte bril zitten geen glazen. Hij loopt een eind met me mee; hij heeft geld nodig. In zijn rechterhand houdt hij zijn hele bezit, drie euro en vijfendertig cent. “Ik doe geen slechte dingen,” zegt hij, “ik drink al acht jaar niet meer.” Hij woont al tien jaar in Nederland; daarvoor leefde hij op Curaçao. Hij glimlacht een ogenblik bij de herinnering aan het Caribische eiland. Johnny heeft vandaag elf euro nodig, voor eten en onderdak. “Ik ben werkloos,” vertelt hij en herhaalt nogmaals dat hij geen slechte dingen doet.
Ruim tien jaar geleden waren er veel problemen in Den Helder. De stad, vrijwel onbestuurbaar, werd geteisterd door verval, drugsoverlast, criminaliteit, hoge werkloosheid en diepe armoede.
Den Helder heeft een grote Antilliaanse gemeenschap. De meeste Antillianen wonen in de wijk Nieuw-Den Helder. Daar heb ik een afspraak met Paul Kragt, een oud-wethouder. Hij leidt daar het pas gebouwde Wijkhuis, ‘een kleurrijk centrum voor de samenleving’. Johnny wijst me welke kant ik op moet.
Even later Olof tegen, wiens ingevallen gezicht schuil gaat achter een dikke sjaal en die een muts van het CNV over het hoofd heeft getrokken. Ook hij is werkloos, al anderhalf jaar. Zijn laatste baantje was in een fabriek waar infuuszakken worden geproduceerd. “Maar”, zegt Olof, “er is weinig werk. Bedrijven komen niet naar Den Helder. Het is te ver weg van de Randstad.” Olof’s vingers zijn zwart van nicotine. Hij wijdt de crisis van de economie aan de invoering van de euro. “Dat is de bron van alle ellende voor de gewone man,” zegt hij. “In het verleden was ik actief voor de SP maar dat kon ik niet volhouden.”
Onderweg passeer ik rijen met flats en portiekwoningen uit de jaren zestig. In veel flats zijn de gordijnen gesloten; de armoede gutst er als vochtige plekken achter vandaan. Het beeld is troosteloos en van ongekende schaal. Zelfs in Kerkrade was het niet zo somber.
Oud-wethouder Paul Kragt vertelt me dat de gemeente enkele jaren geleden een herstelprogramma voor de stad heeft ontwikkeld. Zowel het centrum als de achterstandswijken worden aangepakt. Flats worden gerenoveerd en een nieuw park wordt aangelegd tussen de verschillende flats. “De overlast van grote groepen Antilianen is teruggebracht tot normale proporties,” vertelt hij. Tegenover ’t Wijkhuis is het Antilianenhok. Paul Kragt raadt me aan om niet naar het hok toe te gaan. “Die jongens spelen domino en basketbal, of hangen er wat rond. De politie houdt in de gaten dat er niet gedeald wordt. Laat ze maar met rust.”
Buiten ‘t Wijkhuis komt Collin (38) op me af, uit Amsterdam De Bijlmer. Hij vraagt of ik een vuurtje voor hem heb; ik moet hem teleurstellen. Het is voorjaarsvakantie en Collin’s vrouw met wie hij drie kinderen heeft is aan het werk. Hij past nu op de twee jongens en het meisje, die spelen in de kleine nieuw aangelegde speeltuin achter ‘t Wijkhuis. “Ik ben streng hoor en rechtvaardig,” zegt hij met een lach.”Strenger dan hun moeder.” Hij woont niet met haar samen. “Nee, joh,” lacht Collin, “Den Helder is vreselijk. Er is hier niets te doen. Iedereen let op elkaar.” Ik ben verbaasd. Wil hij dan niet bij zijn vrouw en kinderen wonen? Collin: “Nee hoor, dat is niet nodig. De liefde is er wel, en we zijn er voor elkaar, natuurlijk. Daarom pas ik nu ook op.” Collin is schilder; hij heeft vast werk maar veel werk is er door de crisis niet. Ook Collin ziet in de Europese samenwerking de bron van alle ellende. “Je ziet het toch met die miljarden die worden weggeven. Alleen nu al 130 miljard voor Griekenland. Weet je hoelang je daar een heel continent, Afrika, te eten van kan geven?”
Verderop, aan de rand van de wijk, loop ik even op met meneer Vuurink, postbesteller en gepensioneerd marineman. Hij was tot zijn vijftigste in dienst van de Marine als onderhoudstechnicus voor de elektronische wapens. “Maar na een reorganisatie kon ik eruit, elf jaar geleden. En ik heb er geen dag spijt van.” Meneer Vuurink is getrouwd en heeft een zoon, die nog thuis woont. “Hij heeft het goed bij moeder de vrouw.” Meneer Vuurink heeft wel lol in zijn baan als postbesteller. “Ik weet dat het ellende is voor de postbodes; die raken hun baan kwijt. Ik ben geen postbode; ik werk parttime. Ik hou van wandelen en doe mee aan de vierdaagse in Nijmegen.”
Iets buiten Den Helder ligt een vliegveld, de Kooy. Helikopters voor de offshore industrie vliegen af en aan en maken een hels kabaal. Naast de landingsbaan trekken witte en rode lampen lijnen naar een verre horizon. Zo wandel ik de stad uit. Ik hoop dat Johnny zichzelf heeft getrakteerd.
Misschien moet je ook even oversteken naar Texel, dan kan je het duurste gemeentehuis van Nederland bekijken. Een van de mega projekten van de vorige bugermeester. Uw partijgenote, R van IJsseldijk Smith