Vooraf werd ik door Harm Evert Waalkens gewaarschuwd: “Weet dat je nu het einde van de wereld nadert. De platte wereld houdt hier op; en als je dan nog verder gaat, rest het niets. Je nadert de rand van de wereld.”
De waarschuwing betrof de wandeling door Noordoost Groningen, de streek boven Winschoten, met plaatsnamen als Finsterwolde, Hongerige Wolf of Ganzedorp. Een leeg land, ooit de graanschuur van Nederland met de mooiste en rijkste boerderijen en de armste en sterkste landarbeiders. Niet voor niets kreeg het communisme hier voet aan de grond.
Winschoten is per trein, zelfs vanuit Goes, goed bereikbaar. Het duurt alleen een poosje voor je er bent. Maar wanneer je er eenmaal bent, na drie uur in de middag, is het ook weer leuk. Mensen in Groningen zijn vriendelijk, open en hartelijk. De weg naar het centrum? Een jonge moeder legt het me met genoegen uit, en ja, vertelt ze, het is in Winschoten fijn. Iedereen kent elkaar wel, zegt ze, en er zijn mooie plekjes genoeg.
Ik volg haar aanwijzingen, vind het centrum, met de vertrouwde winkelstraat zoals je die in elke Nederlandse centrumgemeente treft op het platteland. Een kleine passende aankoop en vervolgens ga ik op weg, richting van de Blauwestad en Finsterwolde, waar ik zal logeren bij Harm Evert en Reina Waalkens, voormalig kamerlid van de Partij van de Arbeid en eigenaar van een groot biologisch melkveebedrijf. Even voorbij het kleine ziekenhuis in Winschoten ligt er aan de rand van een park een grote zwerfsteen, die 150.000 jaar geleden vanuit het Zweedse Smalland in het ijs naar Groningen werd gestuwd. Het gevaarte weegt tienduizend kilo. Ik duw er maar eens tegen aan…. Voorzichtig, natuurlijk.
Het is koud, mistig en vochtig weer; en voor ik het weet ben ik Winschoten door en loop het lege land in, over een fietspad. De Blauwestad is gauw gevonden. Middenin de voormalige graanrepubliek is een reusachtig meer gegraven van 1500 hectare; langs de oevers zouden vele grote villa’s komen die nieuwe mensen en nieuwe banen naar de streek zouden brengen. Een aantal woningen is gebouwd, maar de grote aantallen waarop gerekend werd, zijn niet gerealiseerd. Projectontwikkelaars hebben zich teruggetrokken en de provincie Groningen heeft hierdoor een grote financiële extra last op haar schouders genomen.
Men denkt al gauw dat de Blauwestad een vorm van ontpolderen is, die in het “achterlijke” Zeeland niet mogelijk zou zijn. De Blauwestad heeft weinig met ontpolderen te maken, integendeel. Ook in Zeeland, en met name het Goes Meer, is een gelijkaardig project als de Blauwestad gerealiseerd, zonder enige vorm van protest.
Ontpolderen betekent de zeedijk wegnemen van een hooggelegen en bedijkt landschap, wat vervolgens, tegennatuurlijk, wordt afgegraven tot de vloedlijn en daarna zal opslibben met vervuild Vlaams slik. Dat proces heeft zich ook op het schorrengebied van het verdronken land van Saeftinghe voltrokken waardoor het nu het hoogst gelegen deel van Zeeland is en het meest vervuilde stukje van Nederland. Ontpolderen betekent bovendien het slopen van de primaire waterkering en tast derhalve het fundamentele gevoel aan van bestaanszekerheid in Zeeland. Daar is in de Blauwestad allemaal geen sprake van.
Terwijl ik over een nieuw aangelegd fietspad wandel in de richting van Finsterwolde doemt nauwelijks zichtbaar door de mist de Blauwestad op. In de verte zijn enkele villa’s te zien aan een groot, grijs meer. De lucht is in al haar grijsheid wijds en stil. Behalve af en toe passerende auto’s is er niets te horen en niemand te zien. De duisternis valt al bijna in; ik stap stevig door op mijn nieuwe schoenen naar Finsterwolde.
Frank Westerman heeft in zijn prachtige boek, De Graanrepubliek, sociale, maatschappelijke en agrarische geschiedenis van het Oldambt beschreven. De enorme welvaart die zich in de negentiende eeuw ontwikkelde op de grote akkerbouwbedrijven met boerderijen als landhuizen en in contrast daarmee de schrijnende armoede van de landarbeiders wordt door Westerman zo beeldend beschreven dat ik me verheug op de etappe door dit gebied. Wat zou er nog te vinden zijn, te zien zijn? Is er nog sprake van tegenstellingen tussen boeren en landarbeiders? Ik verwacht het niet, in de zin dat er geen arbeiders meer zijn op het land en boeren moeite hebben om zich staande te houden.
Het is al donker wanneer Harm Evert Waalkens me in het centrum van Finsterwolde oppikt en we naar zijn huis rijden. Harm Evert en zijn vrouw Reina heb ik lang geleden voor het eerst ontmoet, in de periode dat hij voor het eerst kandidaat was voor een plek in het parlement. Sindsdien hebben we regelmatig contact gehad en dat was altijd een groot genoegen. Als één van de weinigen in de PvdA fractie had Harm Evert een werkelijk begrip van de samenleving op het platteland; alleen dat al schepte een band tussen ons. Toen Wouter Bos hem voor zijn derde termijn op een onverkiesbare plaats op de lijst voor de Kamer liet plaatsen heb ik Harm Evert voluit gesteund en mijn Zeeuwse vrienden gevraagd op hem te stemmen. Tijdens het verkiezingscongres behaalde Harm Evert vervolgens een glansrijke overwinning en opnieuw veroverde hij een verkiesbare plaats op de lijst.
´s Avonds hebben Harm Evert en Reina op mijn verzoek een aantal streek- en dorpsgenoten uitgenodigd, benieuwd als ik ben naar indrukken en ervaringen in het Oldambt. Lex Geesink, Bieuwke Lodewegen en Evert Rylaarsdam kennen elkaar niet, zo blijkt al gauw. Lex is een Achterhoeker en na zijn studie tot zijn grote geluk verzeild geraakt in Noordoost Groningen. De mensen zijn vriendelijk, open en hulpvaardig, meent Lex, die als ambtenaar in de streek bij veel projecten, onder andere de Blauwestad, betrokken is geweest. Dat beaamt ook Evert, die melkveehouder is en de overbuurman van Harm Evert en Reina. Zijn ouders zijn ooit vanuit Rijswijk naar Noordoost Groningen gekomen met hun boerenbedrijf; Evert is hier naar school gegaan en opgegroeid maar weet zich net als Lex nog een buitenstaander, ‘een allochtoon’ zoals ze beiden zeggen. Bieuwke is jaren geleden met haar tweede man in het Oldambt komen wonen en is als v rijwilliger betrokken bij een kring van vrouwen die elkaar bijstaan op velerlei manieren. Ze komt uit ‘een rood nest’ en heeft na een levenlang hard werken als boerin en in de zorg aardigheid in culturele initiatieven die in de streek worden georganiseerd.
De avond, zonder televisie, zonder het nieuws over de wegglijdende euro of de toenemende werkloosheid en armoede, vliegt voorbij. Lex vertelt over de ontwikkeling van de Blauwestad en de aanvankelijke tegenstand die er tegen het project was. De familie van Evert behoorde tot die tegenstanders. Zij vonden het onbegrijpelijk en onaanvaardbaar om goede landbouwgrond onder water te zetten. Maar daar waren toch goede argumenten voor, vertellen Harm Evert en Lex. De plaats waar de Blauwestad nu is gerealiseerd was het laagst geleden deel van de regio; er moest ruimte komen voor wateropvang, voor woningbouw, en er moest iets worden gedaan om het economisch en demografisch verval van de streek tegen te gaan. In de verschillende dorpen, de verschillende maatschappelijke partijen en organisaties hebben de koppen bij elkaar gestoken en hun energie gebundeld. Harm Evert: “Als voorman van de boeren heb ik daarin een belangrijke rol gespeeld. Gelet op de verschillende opdrachten die er maatschappelijk nu eenmaal lagen wilde ik voor de landbouw met het plan instemmen op voorwaarde dat we als boeren een perspectief kregen op goede ontwikkelingsmogelijkheden in het buitengebied. De concentratie van al die verschillende maatschappelijke, landschappelijke en economische belangen in de Blauwestad voorkwam ook dat al die dorpen tegenover elkaar zouden gaan staan en ieder voor zich een deelbelang zou opeisen. Lex bevestigt dat beeld. “Ik ben op al die avonden geweest en heb gezien hoe al die vertegenwoordigers van de dorpen bij elkaar zijn gekomen en hebben gezegd dat we dit maar moesten doen. Nadat de besluitvorming eenmaal was afgerond en het duidelijk werd dat de Blauwestad er zou komen, is de streek erachter gaan staan.”
Toch staat het project bekend als een fiasco. De financiële risico’s van projectontwikkelaars zijn afgewend op de provinciale overheid. Voor honderden miljoenen is men het schip in gegaan. “Uiteindelijk komt alles goed,” menen alle Oldambters om me heen, “het duurt alleen wat langer, maar elk jaar worden er wat huizen gebouwd. Kijk maar eens hoe het er uit ziet, over 50 jaar.”
De zorgen over de ontwikkeling op het platteland zijn evenwel groot. Evert weet niet of hij met zijn extensieve manier van boeren (de koeien lopen in de wei en de kosten houdt hij daarmee laag) nog lang kan doorgaan. Intensieve veehouderij bedreigt de voormalige graanrepubliek. Industriële vleesproducenten kopen landerijen op en willen grote varkensschuren vestigen. De vraag is hoelang Evert nog kan concurreren met die intensieve vleesproducenten, en of de overheid niet zulke strenge regels gaat opstellen waardoor ook hij zijn koeien niet langer in de wei kan laten lopen of er geen droog brood meer mee kan verdienen.
Bieuwke maakt zich dan, op haar beurt, zorgen over de gevolgen van individualisering voor de gemeenschap. Steeds minder mensen hebben belangstelling of tijd. De clubjes van vrouwen waar zij bij betrokken is, worden steeds kleiner. Ze voorziet dat zachtjes aan die kringen zullen ophouden. Lex wijst op zijn beurt op de vrijwilligers uit Midwolda die de ‘boerderij van Hermans Dijkstra’ hebben opgeknapt en daar met elkaar een geweldig project hebben gerealiseerd en nog steeds in stand houden.