Het was nog slaperig stil in Dordrecht toen ik er arriveerde; winkels op slot; caféstoelen opgestapeld op de terrassen. Ik liep even op met een mevrouw die kartonnen dozen verzamelde voor een aanstaande verhuizing. Ze werkte als koster bij een kerk maar vreesde voor haar ontslag. “De gedwongen verhuizing was de eerste stap,” zei ze. “Ik vrees de toekomst. Wat kan ik nu?” Ze vertelde haar levensverhaal getrouwd, kinderen, ziekelijke man, angst voor elke stap buiten de overzichtelijkheid van stoelen neerzetten in de kerk en weer opruimen. Ik gaf haar moed en vertrouwen en liep verder, naar het veer, richting Zwijndrecht.
Daar, in Zwijndrecht, kwam ik in de oude winkel Passage Michel tegen die zijn café aan het herbouwen was. Binnen enkele weken zou hij verder gaan in zijn bistro Michel. Optimistisch was hij zeker; de Franse keuken zal straks aanslaan, daaraan was geen twijfel mogelijk, zei hij.
Ik liep naar de Laurensvliet in de richting van de Mauvestraat waarik, mijn zusje en broertje geboren werden, lang geleden. Op het schoolplein van de basisschool de Dolfijn was het pauze; kinderen speelden zoals geleden. Een voetbal vloog over het hek, in de vliet. Twee jongens mochten er achteraan. Meester Paul Rademaker holde met een jongetje een rondje om de school en vertelde even later teleurgesteld te zijn over de uitslag van de verkiezingen. “Ik vrees dat er niet veel zal veranderen,” zei Paul. “Ik begrijp niet dat mensen stemmen voor een man die ons land zo heeft laten afglijden en burgers zò tegen elkaar heeft opgezet. En dan wordt hij ook nog eens de grootste partij.” Het speelkwartier is zo om; ik maak snel nog enkele foto’s en wandel dan langs mijn geboortehuis naar het station en zo verder Zwijndrecht uit, richting Heerjansdam.
Onderweg, langs de rivier, verbaas ik me over de watergebonden bedrijven die zich hier gevestigd hebben. Het hoofdkantoor van het familiebedrijf van van Leeuwen Buizen is indrukwekkend; vanuit hier worden via vestigingen op alle continenten buizen verkocht in alle soorten en maten. Voorzichtig loop ik naar de portier in de hoop iemand te kunnen spreken maar zo eenvoudig gaat dat niet; met A4 tje met de kerngegevens van van leeuwen sta ik binnen enkele ogenblikken weer buiten het hek.
Aan de waterkant van de Oude Maas blijf ik een poosje staan praten met de vriendelijke Andries, de ridder van Zwijndrecht, kleinzoon van een Maarschalk uit 1860 en tegelijk een oude hippie uit de tijd van Rutger Hauer. “Weet je wel, “ zegt hij, terwijl hij in zijn kleine ijzeren wagentje een kopje thee zet in een houtkachel. Ik was, voor ik vertrok vorig jaar, bang dat ik voortdurend zonderlingen en vrolijke vrienden zou tegenkomen maar Andries is de eerste; ik neem alle tijd voor zijn verhaal. Ja, hij woont in een achterbuurt en nee, hij heeft geen computer; hij zou niet willen. Liefst maakt hij scheepsmodellen van karton. Mensen zeggen dat hij er veel geld mee zou kunnen verdienen. “Maar ach, wat is geld, Jan,”vraagt hij. “Laat je niet gek maken. Hollanders zijn een nuchter volkje.”
Andries zwaait me lange tijd na.
In de Ikea van Barendrecht is het etenstijd. Een van de schoonmakers vertelt me dat er wel zeshonderd mensen werken in de Ikea; zeker na de recente uitbreiding van de reusachtige winkel. Hij heeft het naar zijn zin hier; het is hard werken maar werk is werk, zegt hij in gebroken Nederlands. De Ikea vestigingen vormen met elkaar de grootste restaurant keten van Nederland; elke dag komen alleen al in Barendrecht vele duizenden mensen eten. ’s Morgens vroeg goedkoop ontbijten; ’s avonds gescheiden mannen en vrouwen, jonge gezinnen en oude mensen; de doorsnee van Nederland. Ik spreek uitgebreid met Cor en Janny Dekker uit Ridderkerk. Cor was scheepstimmerman en meubelmaker op schepen; op de SS Rotterdam maakte hij zo,n mooie balie. Janny zijn vrouw zorgde voor de kinderen. Samen maken ze zich zorgen over de toekomst van hun vier kleinkinderen. Zou er voor hun nog werk zijn waaraan ze plezier beleven? Zouden ze nog een mooi vak kunnen leren en uitvoeren waarin ze zichzelf kunnen ontwikkelen tot een volwaardig mens? Of, en dat vrezen ze, worden de kinderen straks beheerst door de computers, en verliezen zij elke vrijheid, elke zelfstandigheid? Zal er, vragen Cor en Janny zich af, nog werk zijn voor vakmensen? De crisis is nu, na de verkiezingen niet opgelost, denken ze, wel integendeel. Ik moest maar eens gaan kijken in een bejaardenhuis, of een verzorgingstehuis, raadde Janny me aan. Hoe de mensen daar behandeld worden. Nee, vertrouwen in een snelle en gemakkelijke oplossing heeft ze niet. “Hoe moet dat nu, wanneer mensen elkaar zo uitmaken; de een noemt de ander een gevaar voor het land. Is dat een voorbeeld voor gewone mensen? Is dat een voorbeeld voor de jeugd?”
Rond half acht sta ik op het ondergrondse, verlaten perron van het station van Barendrecht. Het is een glimmende, lege wereld dat perron, koud en naar en ik zou willen schuilen op het moment dat er weer een trein voorbij raast maar beschutting is er niet. Zodra de zoveelste sneltrein voorbij is, denk ik na over de boodschappen van Cor en Janny Dekker, die onzeker zijn en geen gemakkelijke uitweg uit de crisis zien.
Na ruim anderhalf jaar zijn de zorgen, de dromen en verwachtingen van de mensen die ik onderweg ben tegen gekomen te duiden en richting te geven. Naast de wandelingen en de verslagen die ik zal blijven schrijven, ga ik nu werken aan mijn boekverslag. Ik heb goede moed en het vertrouwen dat we met elkaar nieuwe wegen kunnen vinden en hoop en vertrouwen ontwikkelen. Niet alleen door mooie woorden op te schrijven maar ook door te doen. Dus, naar huis en aan de slag.