Wanneer ik de brieven van Vincent van Gogh niet zou hebben gelezen, zou ik nooit geweten hebben van Nieuw Amsterdam. Vincent heeft daar twee maanden gewerkt na zijn intensieve en veelbewogen periode in den Haag. Hij schreef in zijn brieven over het ruige, onbedorven Drentse landschap, tekende er boeren, turfstekers en maakte enkele schilderijen, waarvan het Turfschip het bekendste is.
Nieuw Amsterdam ligt voorbij Coevorden en Dalen en er is een treinstation, gelegen tegenover het logement Scholte, waar Vincent 1883 verbleef. Enkele jaren geleden wilde een projectontwikkelaar het pand slopen maar enkele bewoners uit Nieuw Amsterdam en Veenoord wisten dat te voorkomen. Via een ingewikkelde constructie (het achterhuis van het logement is gesloopt) is het voorste gedeelte, waarin Vincent een kamer had, gespaard gebleven. Net als in de Borinage en in het Brabantse Nuenen is er nu ook in Nieuw Amsterdam een ‘van Gogh huis’.
Vrijwilligers houden het museale huis open en leiden de bezoekers rond. Op panelen wordt verslag gedaan van het verblijf van van Gogh in Drenthe, van september tot begin november 1883, en zijn kamertje op de bovenverdieping is zo precies mogelijk gereconstrueerd. Vanuit het raam is er nu een andere werkelijkheid dan die Vincent waarnam, bijna honderddertig jaar geleden. Van Gogh zag mannen en vrouwen aan het werk in het veen, turfstekend, zwaar werkend en arm, zo arm. Het landschap was nog open, ruig en vrijwel onaangetast. Met de mensen in de buurt kreeg hij nauwelijks contact; ze vonden hem een vreemde snuiter. Overigens, veel mensen woonden er niet in Nieuw Amsterdam. Er waren slechts enkele huizen, en een ophaalbrug waar de trekschuit vanuit Hoogeveen, na een tocht van zes uur, afmeerde. Nu is het hier druk, er staan loodsen, bedrijven, appartementen en auto´s en vrachtauto´s rijden af en aan. De ophaalbrug die van Gogh schilderde, eens rank en licht, is nu breed en zwaar. Op het kanaal is niet of nauwelijks nog scheepvaartverkeer. Van het oorspronkelijke landschap is niets meer over, op een enkele uithoek na, tegen de Duitse grens aan.
Tot mijn schrik merk ik dat ik langer dan ik had voorzien, in het van Goghhuis door heb gebracht. Ik moet als een haas naar Klazienaveen, waar ik een afspraak heb, in een ruimte achter de protestantse kerk. Gelukkig is er geen enkele mogelijkheid om in dit gebied verkeerd te lopen. Ik volg het fietspad langs het kanaal, 11 kilometer, rechtuit, op mijn nieuwe schoenen. Het wandelen is nu weer een plezier en doet geen pijn meer, zoals het de afgelopen maanden eigenlijk wel deed. En, wat zo fijn is, het gaat lekker snel, voor mijn doen. In Erica, een dorp tussen Nieuw Amsterdam en Klazienaveen, zie ik in een tuin van een woonhuis weer een orkest van Jan de Vries uit Meppel, de verwarmingsmonteur en beeldend kunstenaar, die ik de vorige keer in Meppel tegenkwam. Een eindje verderop in de buurt van het enige stoplicht in Erica staat opnieuw een beeld, ditmaal van spittende veenarbeiders. Zou dat ook door Jan gemaakt zijn? Ik heb geen tijd om navraag te doen; voort, naar Klazienaveen. ..Kwart voor vijf ben ik bij de Eben Haezer kerk, net op tijd.
In het zaaltje achter de kerk is het een drukte van belang; een familie viert een 50-jarig huwelijksfeest. In een andere ruimte, even voorbij het feest tref ik Mina Klasens van de voedselbank van Klazinaveen, Jenny Kroon, en Jouke van Dijk, de scriba van de parochie. Mina en Jenny vertellen dat het aantal gezinnen dat een beroep moet doen op de voedselbank in een jaar tijd is vervijfvoudigd. Van tien naar vijftig gezinnen. Gezinnen worden aangemeld door de Sociale Dienst, of door andere instanties. Mina beoordeelt of mensen in aanmerking komen voor de voedselbank: “Wij hebben duidelijke richtlijnen. Een gezin, vader, moeder en twee kinderen, wat rond moet komen van een bedrag minder dan 40 tot 65 euro per week, komt in aanmerking voor de voedselbank. Dat zoeken we dan ook goed uit, het moet minder zijn.”
De meeste mensen die een beroep op de voedselbank moeten doen, hebben grote schulden. Het gaat ook dikwijls om jongere mensen. “Het grote probleem,” vertelt Mina, “is dat veelal jonge mensen een terugval in welvaart niet willen of kunnen opvangen. Ze leven op een te grote voet en willen drie keer per jaar op vakantie blijven gaan. Alles moet kunnen; voor hen geldt vrijheid blijheid, ook al zijn omstandigheden veranderd. Wanneer het geld op is en de schulden groot zijn, regelen zij hun aankopen via postorderbedrijven. Dat de schulden dan nog groter worden, lijkt niet uit te maken. Mensen willen vasthouden aan het niveau van welvaart dat ze gewend waren. Uiteindelijk staan die mensen dan bij ons op de stoep. Ouderen die in moeilijkheden komen zijn beter in staat de tering naar de nering te zetten.”
Klazienaveen is een flink dorp, van 12.000 inwoners. Het ligt in het hart van de Drentse veenkoloniën en het is op het eerste gezicht een vriendelijk en welvarende gemeenschap. Er zijn veel vrijstaande huizen, en mensen vinden veelal werk in Emmen. Op het land, op de zwarte dalgronden, werken niet veel mensen; ook in het kassengebied zijn de voorbije jaren veel banen verloren gegaan. Jenny, Mina en Jouke vertellen dat de gemeenschap, anders dan in de kleinere omringende dorpen, niet heel hecht is. Er zijn geen traditionele, bindende activiteiten. Binnen de kerkelijke gemeenschap wordt er jaarlijks wel met elkaar een project gekozen waarvoor geld wordt ingezameld en betrokkenheid georganiseerd. Zo werden er vanuit Klazienaveen projecten ondersteund in Oekraïne en Mozambique.
Het is even voor zes uur wanneer ik het moderne centrum bereik van Klazienaveen. Ik koop er een stukje krentenbrood en krijg er van het meisje van bakker ten Napel een paar plakjes kaas bij. Daarna ga ik op zoek naar mijn logeeradres, ergens in het kassengebied, ten noorden van het centrum. Dat blijkt gemakkelijker gezegd dan gedaan; eerst tegen half acht, wanneer het al donker is en ik door een leeg en verpauperd kassengebied heb gedwaald, bereik ik de woning van Martin en Lucia van der Lubbe. De wandeling door het kassengebied, terzijde van de snelweg bij de invallende duisternis, is onaangenaam. In de kassen ontdek ik weinig leven; veel bedrijfswoningen lijken leeg en verlaten. Af en toe racen auto’s en zelfs enkel vrachtauto’s rakelings langs me heen; voor het eerst in negen maanden ben ik benauwd voor het verkeer.
Ondertussen denk ik aan van Gogh en de ‘woeste schoonheid van de natuur’ die hij hier in Drenthe aantrof en hoe dit alles nu verdwenen is en plaats maakte voor een productief landschap en een ongekende welvaart. De laag gelegen ‘dalgronden,’ zag ik vanmiddag, zijn nog even zwart en nat maar liggen er vooral verlaten bij. Nergens zie je op het land mensen aan het werk; levendige boerderijen zijn haast niet te bekennen. Van Gogh zou het zich allemaal niet kunnen voorstellen, net zo min als ik me kan voorstellen hoe dit land eruit ziet over 130 jaar.